THEORETISCH PROFIEL terstanden waren voorgekomen, tot N.A.P. +4 m, gepaard gaande met storm en overvloe dige regenval. De taluds in de beide havens moesten worden gebaggerd onder getijomstandigheden met een waterstand variërend tussen N.A.P.-1,80 m en N.A.P. 1,90 m. Bovendien verliep het maai veld daar onregelmatig van N.A.P. -1 m tot N.A.P.-2,50 m. Medio augustus 1977 was het opgehoogde ter rein rondom de werkhaven zover ontwaterd dat toestemming kon worden gegeven de 20 m brede strook langs de definitieve taluds te ver wijderen. Waar de oorspronkelijke bodem op ongeveer N.A.P. -2,50 m lag, werd hettalud in één snede gebaggerd. Over een lengte van 200 m deden zich geen problemen voor, en kon een taludhel ling van 1 4 redelijk worden benaderd. Door stijging van de oorspronkelijke bodemligging nam de taludlengte toe, en moest in meerdere sneden worden gewerkt. Het vereiste profiel kon toen niet meer worden gerealiseerd. De gepeilde taluds vertoonden tussen N.A.P. -3 m en N.A.P. -4 m een horizontaal gedeelte, met erboven een vrij steil talud van 1 2,5 a 1 3,5 en eronder een flauwer talud. De gemiddelde talud hel ling was ca. 1 4 (profiel I van figuur 3). Dit verloop komt overeen met op andere plaat sen geconstateerde hellingsverlopen van taluds in zettingsvloeiingsgevoelige gebieden: veelal een vrij steile insteek van het talud in combina tie met een flauw tot zeer flauw talud eronder. Na enig geëxperimenteer werd overgegaan tot cutteren in twee snedes onder een helling van 1 5. Ook deze helling was onderhevig aan zet tingsvloeiing. Het na verloop van enige tijd ontstane talud is weergegeven in profiel II van fig. 3. Boven het Fig. 3. Taluds in de havens, aanvankelijk (profiel I) en tenslotte (profiel II) niveau van N.A.P. —4 m werd hettalud voorzo ver nodig aangevuld met zand en mijnsteen en onmiddellijk van een verdediging voorzien. Conclusies Bij de bouwput bleek de taludhelling van 1 4,5, zoals geadviseerd door het Laboratorium voor Grondmechanica, goed te realiseren, terwijl bij de haven zelfs een talud van 1 5 niet haalbaar bleek. Hieruit blijkt duidelijk dat er een verschil is tussen het maken van taluds in een getijge- bied en in een gebied met een vast, boven de grondwaterstand gelegen waterpeil. Bij eerder uitgevoerde baggerwerken, zoals de ontgraving van de bouwput Noordland in de mond van de Oosterschelde, was dit eveneens geconsta teerd. Vermoedelijk zou een taludhelling van 1 6 bij dit licht gepakt zand en bij een vergelijkbare wij ze van uitvoering redelijk te maken zijn geweest. Daar staat tegenover, dat de aan te brengen ta ludverdediging tot N.A.P.-4 m bij een helling van 1 6 8 m langerzou zijn geworden dan bij een helling van 1 4. De hieruit voortvloeiende kosten zouden belangrijk hogerzijn geweest dan de gemaakte kosten bij de hierboven be schreven werkwijze. 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1980 | | pagina 34