De stand van zaken in het zout/zoet-onderzoek In de zeegaten vermengt het zeewater zich met het zoete water dat afkomstig is van rivieren, sluizen, polderlozingen en neerslag. De verhou ding tussen de hoeveelheden zeewater en zoet water in een homogeen mengsel is bepalend voor het zoutgehalte van het mengsel. Deze ver houding isin een zeegat niet constant, maar va rieert als functie van tijd en plaats; hetzelfde geldt voor het zoutgehalte. Het zoutgehalte is een belangrijke waterkwali teitsparameter. Het is namelijk een van de dui delijkst aanwijsbare factoren in het ecosysteem van een getijdebekken. De wens, het huidige milieu in de Oosterschelde zo goed mogelijk te handhaven, kan dan ook onder meer uitgedrukt worden in een norm voor het zoutgehalte. Van wege de variatie van het zoutgehalte moeten voor verschillende gedeelten van de Ooster schelde verschillende normen worden gehan teerd. De voorlopig vastgestelde normen zijn weergegeven in figuur 3. Het stellen van een norm voor het zoutgehalte is noodzakelijk voor het opstellen van beheersre- gels en het afwegen van beleidsalternatieven. Daarbij moet echter ook bekend zijn met welke consequenties men rekening moet houden bij onderschrijding van de norm. Momenteel is de kennis hieromtrent nog vrij gebrekkig. Onderzoek naar de gevolgen van tijdelijk ver laagde zoutgehalten kan worden uitgevoerd in de open Oosterschelde, namelijk door het effect te meten van het spuiprogramma van de Volke- raksluizen. Dit programma is erop gericht het spuidebiet van de Volkeraksluizen zo te regelen, dat de totale aanvoer van zoet water op het noordelijk gedeelte van het Volkerak constant is. Dit ideaal kan echter bezwaarlijk geheel wor den gerealiseerd. Door nu situaties met elkaar te vergelijken waarbij de zoetwateraanvoer op 410

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 28