De morfologie van de Oosterschelde Het morfologisch onderzoek van de Ooster schelde heeft zich de laatste tijd voornamelijk c ericht op problemen in de onmiddellijke om- c eving van de stormvloedkering. Het onderzoek r aar toekomstige morfologische veranderingen i i het bekken en op de voordelta is hierdoor enigszins in het gedrang gekomen. Nu de ont- v erpfase van de stormvloedkering zijn einde r adert, komt hier weer tijd voor beschikbaar, f et onderzoek richt zich enerzijds op verande- r ngen die veroorzaakt worden door zandtrans- port, en anderzijds op verschijnselen ten gevol ge van slibtransport. Daarnaast wordt voor zo ver mogelijk onderscheid gemaakt tussen prag- r iatisch korte-termijnonderzoek en langlopende r ieer fundamentele research. t-1 eerder, in Bericht 71 (mei 1975), werden de be- 1 ngrijkste facetten van het morfologisch onder- 2 eek vermeld. In dit artikel worden zij, uitgebrei- cer, opnieuw besproken; ook worden hier aan kondigingen gedaan van komende onderzoe- k ngen. I it meetgegevens over de laatste honderd jaar t lijkt dat de Oosterschelde minstens zolang wij r r waarnemingen doen, een erosiebekken is. I oor de aanleg van de stormvloedkering zullen c e stroomsnelheden zodanig afnemen dat ver moedelijk in de geulen en op de voordelta de rosie zal ophouden en dat er integendeel se- mentatie gaat optreden. Ten aanzien van de s ïdimentatie staan enkele belangrijke vragen i pen, zoals: wat is de nieuwe evenwichtssitu- tie? Hoe snel zal het sedimentatieproces zich v oltrekken? Om daarin enig inzicht te krijgen moeten we ons verdiepen in de aard van het zandtransport. ij sedimentverplaatsingen kan men drie fasen nderscheiden. Het proces begint ermee dat bo- emdeeltjes van de grond worden opgelicht. Dan volgt het eigenlijke transport, en tenslotte sedimenteren de getransporteerde deeltjes weer. Een bodemdeeltje wordt pas opgetild wanneer de omhooggerichte stromingskracht groter wordt dan de omlaaggerichte zwaarte kracht. Als de stroomsnelheid toeneemt, wor den kleine deeltjes eerder opgetild dan grote. Het eigenlijke transportproces kan verschillende vormen aannemen. We spreken van transport in suspensie wanneer een korrel voortdurend in zwevende toestand blijft. Wanneer een korrel van de bodem wordt opgelicht en daarna gedu rende een korte periode wordt getransporteerd, om spoedig weer naar de bodem terug te keren, noemen we dat salterend transport; bij rollend transport gebeurt er niets anders dan dat een korrel een of meer keren omrolt over de bodem. Als we de concentratie van deeltjes uitzetten over de verticaal, dan blijkt de concentratie bij de bodem het grootst, terwijl ze naar boven toe afneemt (figuur 1 Wint de zwaartekracht het van de opwaartse kracht, dan zakt een korrel naar de bodem. Gro tere korrels sedimenteren eerder dan kleinere. In de tegenwoordige Oosterschelde kunnen zeer grote transporten optreden. Tijdens maxi male eb- en maximale vloedstroom kan het transport in de mond wel enkele duizenden ki lo's per seconde bedragen; zie figuur 2, waarde oppervlakte onder de transportkromme de tota le hoeveelheid getransporteerd materiaal aan geeft tijdens eb en vloed. Nu komt er gedurende een getij ongeveer even veel water binnen in de Oosterschelde als er uit gaat, en de eb- en vloedstroom zijn ook onge veer even groot, zodat bij benadering dezelfde hoeveelheid materiaal die tijdens de vloed naar binnen wordt getransporteerd tijdens de eb weer zeewaarts verplaatst wordt. Dat de vloed- 407

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 25