Zeeland', een gebied in open verbinding met de
zee, maar landinwaarts onderhevig aan een
groot complex van natuurlijke en menselijke in
vloeden. Overigens een gebied met een groot
aantal hoog gewaardeerde eigenschappen.
De stormvloed van 1 februari 1953 was een ca
tastrofe, maar het rampherstel was behoudend.
Het veroorzaakte geen grote veranderingen in
het functioneren van de waterhuishouding in de
Delta.
Het Deltaplan, dat door de stormramp is geïn
spireerd, zou dit wel doen.
Met de afsluiting van de Zandkreek in 1960 en
het Veerse Gat in 1961 ontstond het Veerse
Meer: een van de vroegste werken van het Del
taplan.
Voordien werd de Zandkreek voornamelijk ge
vuld en geledigd via het Veerse Gat. Waar nu de
Zandkreekdam ligt, was toen een wantijgebied.
Een groot gedeelte van het water dat uit de aan
liggende polders via de schutsluizen bij Veere
en door neerslag op de Zandkreek werd ge
bracht, werd met de stroom naar de Noordzee
afgevoerd. De aanleg van de Zandkreekdam liet
deze toestand voortbestaan, maar na de afslui
ting van het Veerse Gat ontstond een gesloten
bekken zonder getij. Grote delen van de voor
malige slikken en schorren vielen voorgoed
droog. De tijgebonden flora en fauna verdween,
terwijl andere organismen, zoals zeesla, nu hun
kans kregen.
Vanzelfsprekend is ook de waterkwaliteit door
dit alles sterk veranderd. In het jaar vooraf
gaand aan de afsluiting van de Zandkreek,
schommelde het chloridegehalte tussen 15 en
18 gram per liter en waren de nutriëntenconcen
traties relatief laag. Hoewel daar weinig gege
vens over zijn, mag worden aangenomen dat de
levensgemeenschap een grote diversiteit ken
de, evenals nu nog in de Oosterschelde. Het
chloridegehalte daalde kort na de afsluiting tot
10 gram per liter en heeft zich sindsdien voorna
melijk bewogen tussen 7 en 14 gram per liter.
Het voorjaar gaf dan steeds een minimum te
zien en het najaar een maximum (fig. 1De nu
triëntengehalten liepen na de afsluiting sterk op.
Door de grote belasting van de polderwaterlo
zingen is het water sindsdien geëutrofieerd ge
bleven, temeer daar de enige verbinding met de
Oosterschelde, de Zandkreeksluis, slechts een
geringe uitwisseling met vers water toelaat.
De nadruk in de levensgemeenschap ligt nu
vooral bij de typische brakwatersoorten. Door
de sterke fluctuaties in chloridegehalte blijven
de kansen voor mariene soorten steeds klein;
ook de totale diversiteit in de levensgemeen
schap worden door die fluctuaties beperkt. We
gens de voedselrijkdom van het meer gaat hier
mee een sterke voorjaarsbloei van vooral diato-
meëen en micro-algen gepaard. Ondanks de
voedselrijkdom blijft het meer echter redelijk
helder.
Vóór de aanleg van de Grevelingendam, in
1964, was het Grevelingenestuarium een getij-
degebied, in open verbinding enerzijds met de
zee, anderzijds met het Krammer/Volkerak. Het
chloridegehalte van deze zeearm werd voorna
melijk bepaald door het kustwater, en door de
afvoeren van Rijn en Maas. Na het gereedko
men van de Grevelingendam verviel de zoetwa
teraanvoer, die voordien met name bij hoge ri-
vierafvoeren binnenkwam via Volkerak en
Krammer. Indirect bleef het chloridegehalte var
de Grevelingen nadien nog door de Rijnafvoer
beïnvloed via het kustwater. Uit fig. 3 blijkt het
verband tussen de afvoer van de Bovenrijn en
het chloridegehalte van de Grevelingen nabij
Zonnemaire en Ossesluis, en het effect daarop
van de aanleg van de Grevelingendam en de
Brouwersdam.
De Grevelingendam is aangelegd in het wantij-
gebied. De veranderingen in horizontaal en ver
ticaal getij bleven daardoor beperkt, zodat de
waterhuishouding in de periode tot de aanleg
van de Brouwersdam in het westelijk deel van
de Grevelingen nauwelijks afweek van die van
voor 1964. Na de afsluiting door de Brouwers
dam, in 1971, werd de Grevelingen een geslote
bekken meteen streef peil van N.A.P. -0,20 m.
Dit streefpeil is vastgesteld vanwege waterhuis
houdkundige belangen; het zal worden gehand
haafd tot na de afsluiting van de Oosterschelde
De sinds 1964 in gebruik zijnde schutsluis in de
Grevelingendam bij Bruinisse, de Grevelingen-
sluis, is oorspronkelijk niet ingericht als spui-en
inlaatsluis. Uitsluitend ten behoeve van het
schutbedrijf waren in elke deur een aantal spui-
openingen aanwezig. Nadien zijn extra spui-
openingen aangebracht om het waterpeil op
het Grevelingenmeer beterte kunnen beheerse
Toch was dit niet afdoende. In de natte periode
van november 1974 bijvoorbeeld steeg het peil
tot N.A.P. terwijl in de droge zomer van 1976
een stand van N.A.P.-0,43 m werd bereikt.
Substantiële beïnvloeding van de waterkwalitei
bleek met behulp van de Grevelingensluis niet
mogelijk. De mogelijkheid om de waterkwalite>
te beïnvloeden ontstond pas met het gereedko
men van de spui- en inlaatsluis in de Brouwers
dam in de zomer van 1978. Deze sluis is ontwo1
pen op een etmaalcapaciteit van 100 m3/sec.
Direct na de afsluiting bedroeg het chloridege
halte van het meer 16,7 gram per liter. Onder ir -
vloed van neerslag en verdamping op het mee
van polderwaterlozingen enerzijds en het ge
bruik van de schutsluis bij Bruinisse anderzijds
trad een geleidelijke daling op. Het gehalte va-
360