4. Hydraulisch onderzoek naar de lengte van de bodembescher ming W er dat de stormvloedkering in de Ooster se! 3lde passeert, zal in de kering een versnel- lin ondergaan, en na passage door de kering ee vertraging. Bij het vertragen ontstaan wer- ve waardoor het zandtransporterend vermo ge van de waterstroom groter wordt dan het bo anstrooms van de kering was. De turbulente str am neemt bodemmateriaal op en veroor- za; t ontgrondingen achter de bodembescher- mi g. In deze zone wordt het zandtransporte- rer vermogen van de turbulente stroom volle dig aangesproken'; er wordt net zo lang zand do de stroom opgenomen totdat er evenwicht ont taat tussen het maximaal mogelijke en het fei lijk optredende zandtransport. Dit houdt in c t de stroom meer bodemmateriaal weg- nee- nt dan aanvoert, en dus ontgronding ver oor aakt. De allingen van de ontgrondingskuil mogen nie e steil worden, omdat anders het gevaar ont aat van een lokale afschuiving van de hel- linc die in losgepakt zand een zettingsvloeiing kar eroorzaken, waarbij het bodemzand zich mi: of meer als een vloeistof gaat gedragen. De om andigheden waarbij zettingsvloeiing op- tret ft zijn ons op dit moment nog onvoldoende bel nd; hetzelfde geldt voor de mogelijke af- me ogen ervan. Veiligheidshalve wordt daar om rij het ontwerp van de bodembescherming eer ituatie nagestreefd, waarbij geen zettings vlo ing kan optreden. Do de bodem nabij de rand van de ontgron- din skuil te verdichten kan de kans op een zet- tinc vloeiing aanzienlijk worden verkleind. Bij het uidige ontwerp van het verdichtingsschip is cl maximale verdichtingsdiepte 15 m bene- dei iet niveau van de Oosterscheldebodem. Vo' de ontgrondingen wordt een kuildiepte van 25 m toelaatbaar geacht. Bij de bepaling van deze waarde is ervan uitgegaan dat bij het bereiken van een kuildiepte van 15 m aanvullen de maatregelen getroffen kunnen worden om een zettingsvloeiing te voorkomen of de schade te beperken, zoals het verdichten van de dieper gelegen ondergrond - nu vanuit de ontgron dingskuil bereikbaar - of het bestorten van de helling van de ontgrondingskuil. Bij het ontgrondingsonderzoek houdt men een maximale kuildiepte van 25 m aan voor het ont werp van de lengte van de bodembescherming. De lengte van de bodembescherming wordt langs gecombineerd experimenteel-analyti sche weg bepaald. Het ontgrondingsonderzoek wordt verricht in het model M1001 in het Water loopkundig Laboratorium te De Voorst, waarin de mond van de Oosterschelde is nagebouwd op een schaal van 1:80. In dit model is in het ge deelte buiten de bodembescherming een be weeglijke bodem ingebouwd, die bestaat uit loskorrelig materiaal, met behulp waarvan het ontgrondingsproces bestudeerd kan worden. De randvoorwaarden die de waterbeweging in dit model bepalen, worden geleverd door het overzichtsgetijmodel M1000, waarin het gehele gebied van de Oosterschelde en de voordelta is weergegeven. De schaal van dit model is kleiner en de bodem is er vast, omdat alleen de water beweging bestudeerd wordt. Voorafgaand aan het onderzoek in M1000 en M1001 wordt een zogenaamd schematiserings- onderzoek verricht, waarin bepaald wordt welke vorm de stormvloedkering in het model moet krijgen om de kering in het model dezelfde weerstand in het dagelijks heen en weertrek- kende getij te geven als de 'echte' stormvloed kering. Hierbij worden zowel de diverse bouw fasen als de eindfase beschouwd, omdat ook 305

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1978 | | pagina 31