Fig. 8. Verandering van de
stroomsnelheden op vier pun
ten in het Oosterscheldebek-
ken
verschuiving waar. De reductie van de gemid
delde snelheden is in de noordelijke stroomge jl
sterker dan in de zuidelijke stroomgeul. Dat is
ook wel te verklaren. De noordelijke stroomge jI
vormt in hoofdzaak de verbinding met de noo -
delijke tak Keeten, Mastgat, Zijpe. Door de aar e
van de Philipsdam wordt het bergende opper
vlak of anders gezegd het kombergingsgebiec
van de noordelijke tak sterk verkleind. Er hoef!
dus minder water toegevoerd te worden om e ïr
bepaalde hoogwaterstand te bereiken. De stro >r
snelheden nemen daardoor af. Ook voor de zt i-
delijke tak, die een verbinding vormt met de k< ir
van de Oosterschelde wordt het kombergings
gebied kleiner: het gedeelte achter de Oester-
dam wordt namelijk getijvrij. Het verlies in koi i
berging is hier in verhouding echter aanzienli
kleiner. Dit verklaart waarom de stroomsnelh -
den in de noordelijke hoofdgeul bij de Ooster
288