Kijken naar een veranderend landschap De verschijningsvorm van de Nederlandse land schappen is ten dele bepaald door hun fysische wordingsgeschiedenis, maar daarnaast vooral ook door menselijk ingrijpen. De wordingsge schiedenis van een landschap kan men als het ware aflezen uit zijn natuurlijke vormen, zoals duinen en kreken, èn aan de wijze waarop het is ingericht: aan de aanwezigheid van steden, dor pen, agrarische gebieden en waterstaatkundige werken en aan nog veel meer dingen die in opeenvolgende fasen van onze vaderlandse geschiedenis in onderlinge samenhang tot stand zijn gekomen, en waarvan nog sporen en elementen in het landschap te vinden zijn. In sommige gebieden is de geleidelijkheid van de verandering in het bodemgebruik in de afgelo pen eeuwen duidelijk zichtbaar; in andere ziet men meer schoksgewijs tot stand gekomen pa tronen en elementen. Schoksgewijze verande ringen als inpolderingen, ruilverkavelingen en recente stadsuitbreidingen verwijzen naar be wust geplande ingrepen van de mens; andere zijn het resultaat van catastrofale gebeurtenis sen van overwegend natuurlijke oorsprong, ge tuige de Biesbos en het verdronken land van Saeftinge. Geheel natuurlijk zijn dergelijke cata strofes in Nederland echter zelden; meestal is er door de mens een labiele situatie gecreëerd, waar rampen zoals grote overstromingen het gevolg van zijn. Zuidwest-Nederland als geheel is een voorbeeld van een combinatie van de twee uitersten: naast gebieden waar een gelei delijke ontwikkeling heeft plaatsgevonden, en waar in het landschapspatroon tal van sporen uit verschillende fasen van onze geschiedenis voorkomen, zijn er uitgestrekte delen van eilan den en het vasteland die meer dan eens op nieuw door de mens in bezit zijn genomen na even plotselinge als vernietigende overstromin gen door de Noordzee. Men kan zo spreken van een mozaïek van landschappen, waarbij de wat hoger gelegen gebieden de sporen van een lan ge vestigingsgeschiedenis dragen en een aantal laaggelegen gebieden na de overstromingen van 1945 en 1953 een abrupt einde van het voorheen bestaande en een vrijwel geheel nieuw begin laten zien. Voorts worden er geheel nieuwe elementen van grote afmetingen in het kader van of wel naar aanleiding van het Delta plan aan het landschap toegevoegd: dammen, dijken, sluizen, bruggen, autowegen, terreinen voor openluchtrecreatie en dergelijke meer. Er is veel nieuws te zien, en dat nieuwe is an ders dan het oude: andere materialen, andere maten, andere uitzichten. Er zijn caravans en bi- tumendijken, er zijn herverkavelde agrarische gebieden en grote watervlakken met een con stant waterpeil. Moeten we nu zeggen dat deze regio er op achteruit gegaan is; dat er een ver lies is aan waarde; dat alles saaier, monotoner is geworden? Het antwoord op deze vragen is, zoals in het hiernavolgende wordt uiteengezet, niet eenduidig te geven. Wanneer we het grote aantal bezwaren dat re gelmatig wordt ingebracht tegen veranderingen in de Nederlandse landschappen in het alge meen in ogenschouw nemen, dan lijkt het er op dat een aanzienlijk aantal Nederlanders van ver andering niets moet hebben: vrijwel alle voor stellen tot het bouwen, construeren en aanleg gen van nieuwe kunstwerken stuiten op verzet van velen die op uiteenlopende gronden het be staande liefst niet zien veranderen. Het aantal protesten, bezwaarschriften en kroonberoepen is enorm toegenomen. Daarin spelen visuele as pecten een belangrijke rol. Vergelijken we bij voorbeeld de uitspraken: 'een nieuwe of ver- 231

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1978 | | pagina 11