tie kan de Grevelingensluis dan wellicht als
spuisluis dienst blijven doen.
Het tweede alternatief houdt de bouw in van
een doorlaatmiddel van 100 m3/sec in beide
richtingen. Bij de juiste situering, namelijk on
middellijk ten zuiden van de aansluiting van de
Philipsdam op de Grevelingendam, kan dit
doorlaatmiddel zowel bij een zout als een zoet
Grevelingenmeer dienst doen. Desgewenst kan
dan namelijk later door verbouwing van het
doorlaatmiddel op eenvoudige wijze een ver
binding worden gemaakt met het Zoommeer.
Voor het ontwerp van dit doorlaatmiddel zijn zo
wel een doorlaatsluis als een hevel in beschou
wing genomen. Voor een doorlaatsluis in de
Grevelingendam is een diep gelegen kokersluis,
zoals is gemaakt in het doorlaatmiddel in de
Brouwersdam, aanzienlijk duurder dan een sluis
met een hooggelegen bodem van het type over
laat. Het verschil met het doorlaatmiddel in de
Brouwersdam is enerzijds een gevolg van het
feit dat de golfbelastingen bij de Grevelingen
dam kleiner zijn en anderzijds van het verschil in
dwarsprofiel van de dam. De lengte van het
doorlaatmiddel in de Grevelingendam kan be
perkt blijven tot 100 m, terwijl de koker van het
doorlaatmiddel in de brouwersdam een lengte
had van 200 m.
Uit de verdere studie bleek dat een doorlaat
sluis duurder zou zijn dan een hevel, zowel wat
betreft de directe kosten als de onderhouds
kosten. Op basis hiervan wordt de voorkeur
gegeven aan een hevelconstructie.
Het ontwerp voorziet in 9 betonnen kokers van
3,3 x 3,3 m. Bij het ontwerp van de hevel is er
naar gestreefd de hoeveelheid lucht die uit de
knie van de hevel moet worden afgezogen door
een vacuüm pomp, tot een minimum te beper
ken. Het grootste deel van elke koker ligt dan
ook met de bovenkant beneden het niveau van
laag water op het Zijpe. De kruin van de hevel
ligt op N.A.P. 3 m. Door het aanbrengen van
een overdruk in de knie kan tijdens zeer hoge
waterstanden op het Zijpe een keerhoogte van
N.A.P. 5 m bereikt worden.
Het laatste alternatief bestaat in een combinatie
van alternatief 1 en een doorlaatmiddel con
form alternatief 2, maar dan met een capaciteit
van 50 m3/sec. De totale spuicapaciteit be
draagt dan 70 m3/sec in de periode april t/m
september en 85 m3/sec van oktobert/m
maart. Als uiteindelijk voor een zout Grevelin
genmeer wordt gekozen, zullen er geen extra in
vesteringen nodig zijn, aangenomen dat de Gre
velingensluis zijn functie als spuisluis blijft be
houden.
Een zoet Grevelingenmeer vereist de bouw van
een nieuw doorlaatmiddel van 50 m3/sec en de
verbouwing van het dan bestaande doorlaat
middel van 50 m3/sec voor een zout meer tot
een doorlaatmiddel voor een zoet meer.
Alternatief 2 heeft door zijn grotere capaciteit
een grotere flexibiliteit voor het te voeren be
heer dan de andere alternatieven. Deze flexibili
teit is van belang wanneer men selectief wil in
laten, bijvoorbeeld als men alleen zeewater wil
inlaten zolang het zoutgehalte hoger is dan dat
van het meerwater. Het kan dan gewenst zijn
gedurende een korte periode een grote hoeveel
heid water in te laten, zodat het Grevelingen
meer zout kan bufferen. Bij dit alternatief liggen
de lozingsmiddelen gunstiger; daarom is te ver
wachten dat het noordoostelijke deel van het
Grevelingenmeer beter wordt doorgespoeld
Tevens heeft na 1985 bij een zout Grevelingen
meer de noordelijke inlaat op het Zijpe van al
ternatief 2 een gunstig effect op het zoutgehalte
in dat gebied, tengevolge van menging met het
zoete schutwater van de Philipsdamsluizen.
Bij dit alternatief wordt, evenals bij alternatief 3,
de mogelijkheid geboden werk met werk te ma
ken. Het bij de bouw van het doorlaatmiddel
vrijkomende zand kan aan de Grevelingendam-
zijde verwerkt worden in de aanzet voor de Phi
lipsdam.
In de eindsituatie zijn bij keuze voor een zout
Grevelingenmeer geen nieuwe voorzieningen
nodig, terwijl het doorlaatmiddel bij keuze voor
een zoet Grevelingenmeer aangepast kan wor
den door de aanleg van een korte open verb n-
ding naar het Zoommeer.
270