jong zijn en ruim een halve eeuw geleden nog slechts door enkelen werden geopperd. Het ste debouwkundig verval sinds het eind van de vo rige eeuw, de aantasting van het platteland in de dertiger jaren, de ontreddering in de laatste wereldoorlog en de explosieve technische en maatschappelijke ontwikkeling sindsdien heb ben evenwel een daadwerkelijke aanpak op wetgevend en organisatorisch vlak, en ook op het terrein van het onderzoek, sterk gestimu leerd. Kenmerkend voor die ontwikkeling is in tussen, dat de zorg voor het landschap binnen het planologisch denken en handelen nog altijd in hoofdzaak is gericht op behoudvan het land- schapsschoon. Dit komt tot uiting in bestem mingsvoorschriften, gericht op het regelen van de bebouwing en op het handhaven van de landschappelijke status quo in bepaalde waar devolle gebieden. Uiteraard is dat belangrijk en vaak ook in hoge mate noodzakelijk. Niettemin is het opmerkelijk hoe in de bestemmingsplan nen één aspect van de milieuvorming, te weten de uitbreiding en inrichting van het stedelijke gebied, op zeer creatieve wijze wordt behartigd, terwijl de kwaliteit van het milieu in het landelij ke gebied - althans in esthetisch-recreatieve zin - meestal alleen met conserverende maatrege len wordt nagestreefd. In bepaalde delen van ons landelijk gebied kan daarmee wel worden volstaan, omdat de landschappelijke situatie ge lukkig in verschillende gemeenten nog tamelijk gunstig is. Maar ook in gebieden waar dat niet of niet meer het geval is, blijft vernieuwing van het landschap in het buitengebied vrijwel altijd achterwege. Wel valt er in dit opzicht enige groei te constateren in de gedachtevorming. De 'Visie Landschapsbouw' en de 'Structuurvisie op het Bos en de Bosbouw', bouwstenen voor de Derde Nota over de ruimtelijke ordening in 244

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1978 | | pagina 24