In de zomer van 1969 komen twee publikaties uit, die duidelijk maken dat het verzet tegen de Oosterscheldedam zich voorzichtig begint te organiseren. Gepensioneerd scheepsbouw- ingenieur J. Loeft (Veere) bepleit in het blad 'Ons Zeewezen' een herbeschouwing van de afsluitingswerken en draagt daar een reeks argumenten voor aan. Vrijwel tegelijkertijd verschijnt in het blad 'Maatschappij-Belangen' een artikel van de hand van dr H. A. H. Boelmans Kranenburg, secretaris van de Stichting van de Nederlandse Visserij. De auteur doet op de minister van verkeer en waterstaat (drs J. Bakker inmiddels) een beroep, op korte termijn 'een breed samen gestelde commissie in het leven te roepen aan wie een (hernieuwd) onderzoek moet worden opgedragen om het besluit van jaren geleden te toetsen aan de huidige omstandig heden'. Hij trekt fel van leer tegen de opvatting van de minister 'dat het onjuist zou zijn ook maar een spoor van twijfel te laten bestaan omtrent de bedoelingen van de regering met de Oosterschelde'. Korte tijd later komen de namen van beide auteurs eveneens voor onder een memo randum 'met veertien stellingen die pleiten tegen afsluiting', opgesteld door de Studie groep Oosterschelde. Eerder dat jaar heeft dit gezelschap van 'verontrusten' de vaste commissie voor verkeer en waterstaat uit de tweede kamer al mondeling op de hoogte gesteld van zijn overwegingen. De verschij ning van het memorandum is een poging om de aanhangers van het 'alternatief: een open Oosterschelde met verhoging van de bestaande dijken tot deltaniveau' te mobili seren. Het wordt het begin van de eerste ronde in een gevecht dat later politiek erg hoog zal worden gespeeld. Gedeputeerde staten van Zeeland mengen zich in de discussie. Ze stellen zich op achter de minister en laten nog eens met nadruk weten dat de Oosterschelde-afsluiting 'als definitief moet worden beschouwd'. Met het werk is inmiddels een aanvang gemaakt, op de begroting voor het volgend jaar staat een stevig bedrag voor de voortgang van het karwei. Gs: 'Naar onze mening een duidelijke zaak'. De Studiegroep laat dat niet op zich zitten. Ze bestrijdt de indruk in politieke kringen, als zou er in Zeeland weinig belangstelling bestaan voor het probleem 'afsluiten of niet afsluiten'. En als het al zo zou zijn dat Zeeuwen moeilijk tot actie zijn te bewegen, dan ligt dat volgens de studiegroep aan hun gezagsgetrouwe mentaliteit en aan een volkomen gebrek aan objectieve voorlichting. 1970 Januari 1970: in het waterloopkundig labo ratorium 'De Voorst' (Noordoostpolder) wordi een Oosterscheidehai in gebruik genomen. Opdracht: onderzoek naar de methode van afsluiting, via kabelbanen of caissons? Na behandeling van de Nota Waterhuis houding in de tweede kamer ontbrandt een discussie over de strijdvraag, welke nu wel en welke niet als 'nieuwe elementen' zijn te beschouwen, van vitaal belang voor de toekomst van de zuidelijke delta. Minister Bakker laat de tweede kamer op 4 maart 1971 weten dat hij 'geen enkele behoefte heeft aan nog eens een studie naar de wenselijkheid van afsluiting van de Oosterschelde'. De werken in de monding van de zeearm zullen met kracht worden voortgezet, kondigt hij aan. En de gevolgen daarvan zullen, waar nodig, op passende wijze worden opge vangen. Nieuwe mogelijkheden die erdoor worden geboden, zullen worden aangegrepen'. In mei daaropvolgend zegt dezelfde bewinds man in de eerste kamer dat hij ernstig twijfelt aan de cijfervergelijking die de Studiegroep Oosterschelde heeft opgesteld voor berekening van de kosten van afsluiting tegenover die van verhoging van de bestaande zeedijken. Zeeuwse waterschapsbesturen zen den de minister adhesietelegrammen. In de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC) begint een oorlogje op papier tussen schrijvers van ingezonden stukken: Oosterschelde open, Oosterschelde dicht. Het Delta-instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek in Yerseke komt in de zomer van 1970 met een opvallende uitspraak: 'Ruim een jaar na de sluiting van de dam in het Volkerak (bij Willemstad) blijkt de Ooster schelde biologisch waardevoller geworden. Het zoete, slibrijke en soms ook met giftige stoffen vermengde Rijnwater dringt niet meer door tot de Oosterschelde. Het zoutgehalte van het water, vroeger soms onderhevig aar ernstige schommelingen, blijft stabiel'. Juni 1970: aanleg van het tweede werkeilanJ in de monding Oosterschelde in volle gang. Werk verloopt volgens schema. 128

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1978 | | pagina 18