Er 5 in het 'debat zonder eind' over de to omst van de Oosterschelde een moment va kentering geweest. Wanneer precies, valt in a grillige getijtafel van de voortdurende te nstellingen nauwelijks na te gaan. Si pele feiten waren er een vage aanduiding va het voorjaar van 1975 zegt in een ro rig zaaltje in Goes een bestuurslid van he "eeuws Coördinatieorgaan voor natuur-, la ;chaps- en milieubescherming dat zijn or nisatie zich onder enig voorbehoud wel ka vinden in de oplossing van een half open da in de monding van de Oosterschelde. Te lotte kan de zeearm nu voor een flink sti van de eb- en vloedbeweging 'open' bi: n. Hij heeft gelijk. t lang daarna houdt in een vergadering va en van de Zeeuwse waterschappen de dij: aaf zijn ingelanden voor dat het er nu op aa: omt loyaal mee te werken aan de uit- voe g van de gewijzigde plannen. Tenslotte kan de Oosterschelde na 1985 in noodgevallen 'dicht'. En ook hij heeft gelijk. Openhouders en afsluiters in de Ooster- scheldekwestie: ze hadden elkaar dan ten slotte gevonden, ieder op hun eigen gelijk. Na de nogal gespannen behandeling in de tweede kamer (eind november 1974) van de kabinetsbeslissing om 'na ampel beraad de Oosterschelde te doen afsluiten met een zogenaamde stormstuwcaissondam' (later omgedoopt in pijlerdam) duurde het even eer het zover was. Want ook bij die gelegenheid ontbrak het nog steeds aan zekerheid. Beide partijen in het conflict gingen namelijk een nieuwe periode in van studie, die de beves tiging moest opleveren dat inderdaad zou kunnen gebeuren wat de regering-Den Uyl van haar eerste optreden af als beleidslijn had uitgezet: de noodzakelijke bescherming tegen stormvloeden in overeenstemming brengen met het behoud van het natuurlijk milieu in de Oosterschelde. Het was wennen aan dat bewijs uit het ongerijmde. 125

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1978 | | pagina 15