orlopers van het Deltaplan, in boven naar beneden: het reilandenplan, het Vijfeilan- nplan en het plan met de iw bij Klundert n 15 cm per eeuw, de Delta tegen storm- eden en zoutpenetratie vanuit zee te be- Jigen, ook de dringende noodzaak tot alisering van een verbinding tussen Schelde Rijn, deed de gedachten meer en meer t gaan naar een radicale oplossing van het obleem, waarbij het grootste gedeelte van bestaande zeedijken nog maar de functie i efde te vervullen van secundaire water- I ring. Er zouden dan stuwen worden ge- uwd in de benedenmond van de grote i ieren. Nog later kwam een ontwerp met een een stuw bij Klundert. In 1952 werd c icieel een wijziging aangebracht in het as- ct van de studies, die toch eigenlijk altijd v oral op Zuid-Holland geconcentreerd waren weest, doordat de opdracht van de Storm- edcommissie werd uitgebreid tot het gehele bied tussen Hoek van Holland en Walcheren, ee maanden later kwam de stormvloed, die n statistische kans van voorkomen had van ns in de driehonderd jaar, om er aan te finneren dat de risicoberekening alleen aan- .rnt hoe klein een kans is, maar geenszins nneer hij zich zal voordoen. Voor de ont- kkeling van het beveiligingsplan voor idwest-Nederland betekende deze over- oming een belangrijke stroomversnelling. De Ita-Commissie, die op 21 februari 1953 rd ingesteld en die de Stormvloedcommissie ving, kon dank zij de naar schatting 1000 njaren voorbereidende studie die al waren richt, snel doordringen tot het hart van de iblematiek en aanbevelingen doen die ustten op diepgaande analyses. Het gium van Van Veen 'sluit de kust zoveel mogelijk' werd het leidende principe. De Westerschelde moest openblijven voor Antwerpen, zoals de Waterweg ter wille van Rotterdam; wel zou de mond van de Hollandse IJssel met een beweegbare stormvloedkering moeten worden afgesloten, om te voorkomen dat centraal Holland nog ooit, zoals in de nacht van 1 februari 1953, zou balanceren op de rand van een afgrond vol water. De zee gaten Haringvliet, Brouwershavense Gat, Veerse Gat en Oosterschelde zouden worden afgesloten. Na veel interne discussie zege vierde tenslotte de conceptie dat het Delta gebied door een dam met sluizen in het Volkerak zou worden verdeeld in twee afzon derlijke eenheden: een noordelijk en een zuidelijk bekken. Door in de mond van het Haringvliet een uitwateringssluis op te nemen in de dam, kon de zeewering meteen dienst doen binnen het stelsel van waterbeheersing waarvan ook de Rijnkanalisatie onderdeel uit maakte. De lang door België gewenste ver binding tussen Rijn en Schelde kon binnen deze conceptie van het Deltaplan worden gerealiseerd. De vorming van grote zoetwater- meren in het zuidelijk Deltabekken tenslotte zou daar de verzilting en een aantal andere problemen van waterbeheersing voor goed elimineren. De generatie waterstaatkundigen die het eerste deel van het Deltaplan heeft uitgevoerd, dat is een van de dingen die we in dit artikel wilden laten zien, is dus op twee verschillende wijzen op haar taak voorbereid: aan de ene kant zijn zij opgegroeid met het toenemend inzicht in het getij-, slib- en zoutregiem van het Deltagebied; velen van hen hebben nog onder Van Veen gewerkt. Aan de andere kant ston den diezelfde mensen bij herhaalde gelegen heden oog in oog met 'de waterwolf': bij het dijkherstel op Walcheren in 1945, en opnieuw na de ramp van '53. Langs de weg van theorie èn praktijk was men als het ware naar het Deltaplan toegegroeid. De ramp van '53 maakte de nationale bereidheid wakker om het dure en radicale plan tot uitvoering te brengen. De duur van de onderneming werd geschat op 25 jaar: in 1978 zouden alle zee gaten dicht zijn, en we zouden op de over stroming kunnen terugzien vanachter een ge sloten oeververdediging die strekte van Rozenburg tot Westkapelle. Echter, de ge schiedenis staat nooit stil, en gaat zelfs zelden langs een recht pad. Het is allemaal toch weer anders gelopen. Het is nu 1978, maar met het Deltaplan zijn we nog lang niet klaar. 123

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1978 | | pagina 13