e gebieden, tot er, mede door zijn werk, een
euwe conceptie tot stand kwam voor de
ekomst van het Deltagebied, De plaats die
n Veen bezette in het waterstaatsapparaat
li daarbij van cruciaal belang blijken, even-
s de aanmoediging die hij bij het begin van
n studiewerk ondervond van een chef als
J. A. Ringers, de eerste Directeur-Generaal
n de Rijkswaterstaat. Vanaf het begin nam
an Veen deel aan de werkzaamheden van de
udiedienst van de directie Benedenrivieren,
aarvan het doel was een systematisch in-
cht te verkrijgen in met name de getij-
romingen, de dichtheidsverschillen en de
dimentbeweging in het gebied van de be-
denrivieren, de zeearmen en het kustgebied,
et begon met series metingen en interpre-
ies van het waargenomene. Maar de waar-
mingen konden pas vruchtbaar worden
anneer ze werden gesteund door berekenin-
■n en model-onderzoek. De samenhang en
wijze van samenwerken tussen deze drie
kken van het waterloopkundig onderzoek: de
aarnemingen, de mathematische benadering
i de ontwikkeling van de hydraulische en
ektrische modeltechniek, hebben Van Veen
n leven lang bezig gehouden. Overal heeft
gewerkt, gestimuleerd, georganiseerd, en
ilp gezocht bij technieken, disciplines en
ersonen waarvan hij dacht dat ze iets be
efden.
et onderzoekprogramma breidde zich overi-
;ns sneller uit dan het kon worden afgewerkt,
studiedienst en het Waterloopkundig Labo-
orium groeiden, evenals de wiskundige
■thodieken om de getijbeweging te voor
ellen. Prof. dr. H. A. Lorentz had al om-
eeks 1920 de getijbeweging mathematisch
ten te formuleren, door er een bijzonder
ofdstuk van de golftheorie voor te ontwer-
n. Later werd de Lorentz-formule, die bij de
orbereiding van de Afsluitdijk onmisbare
orspellingen had opgeleverd, o.a. door dr.
J. J. Dronkers verfijnd en toepasbaar gemaakt
voor het Deltagebied met zijn dubbelzijdig
bepaald stroomregiem.
Maar voorlopig waren er in het zuidwesten des
lands nog geen werken gepland. Er werd ge
studeerd en gemeten en onderzocht, maar de
rapporten belandden doorgaans in wat Van
Veen noemde 'het kastgraf'. Echter, naarmate
men verder studeerde en een dieper inzicht
verwierf in de ontwikkeling van het Delta
gebied van vóór historische tijden tot nu toe,
en zag welke waterloopkundige ontwikkelingen
nog te verwachten waren, bleek meer en meer
dat ingrijpende verbetering van de waterstaat
kundige infrastructuur nodig zou zijn, zowel
terwille van de veiligheid als van de water
beheersing. De klassieke beschouwing van
dijken, enkel in relatie tot de hoogst waar
genomen vloedstand, had de werkelijke stand
van zaken verdoezeld. Bij het plan om de
Biesbos in te polderen werd in 1935 nagegaan
hoe het eiland van Dordrecht er voor wat be
treft de hoogwaterkering nu eigenlijk voor
stond. Een eenvoudige optelsom van alle
factoren die bij een stormvloed in het geding
kunnen zijn, bracht aan het licht dat de dijk bij
Dordt meer dan een volle meter te laag was.
En tot soortgelijke ontdekkingen kwam men
voor de dijken van de Hollandse IJssel, die
geacht werden het 'hart van Holland' te be
veiligen. Op basis van de rapporten over deze
zaak werd in 1939 de 'Stormvloedcommissie'
ingesteld, met Van Veen als secretaris. Onder
andere door de tussenkomst van de Tweede
Wereldoorlog heeft deze commissie nooit een
eindverslag ingediend, maar met grote voort
varendheid werden in tussentijdse rapporten
deelproblemen aan de orde gesteld en oplos
singen voorgedragen. Het uitgangspunt van de
commissie was de berekenbare kans op storm
vloedstanden. In 1939 toonde ir. P. J. Wemels-
felder namelijk een statistisch verband aan
tussen de hoogte en de zeldzaamheid van
stormvloedstanden. Doel van de adviezen
der commissie was de verbetering van het
stelsel van primaire waterkeringen, door ver
korting, vereenvoudiging en uniformering.
In de praktijk kwam men in achtereenvolgende
jaren met een aantal voorontwerpen voor ver
betering die, naar wij achteraf kunnen vast
stellen, een langzame groei inhielden naar het
Deltaplan. In 1938 was het vier-eilandenplan
gelanceerd, waarbij Rozenburg, Voorne/Putten,
IJsselmonde en de Hoekse Waard door één
primaire waterkering zouden worden omgeven.
In 1942 kwam men met een vijf-eilandenplan,
door toevoeging van het Eiland van Dordrecht.
De ernst van de problemen, de noodzaak om
op langere termijn, ondanks de bodemdaling
121