rhodamine toegevoegd die in de praktijk over
eenkomt met een lozing van 1,4 miljoen m3
schutwater per dag. Op een aantal plaatsen
in het model werd vervolgens het concentratie
verloop van rhodamine gemeten. De even
wichtstoestand werd bereikt na een periode
overeenkomend met 48 dagen in de werke
lijkheid. Uit het transport van rhodamine dat
in de evenwichtstoestand tijdens eb en vloed
plaatsvindt over de lijn Yerseke-Gorishoek is
de verversingscoëfticiënt berekend. De meest
waarschijnlijke waarde is 3,4%>. De absolute
fout is echter aanzienlijk; ze ligt in de orde
van grootte van 6%. De oorzaak daarvan
moet gezocht worden in het feit dat het
lozingsdebiet - 1,4 x 106 m3/dag - relatief
klein is in vergelijking met het vloedvolume:
364 X 106 m3.
Uit het verloop van de concentratie met de
tijd kon echter afgeleid worden dat de verver
singscoëfficiënt in elk geval groter moet zijn
dan 1%. De evenwichtsconcentraties van
rhodamine liggen laag, zowel bij hoog- als
bij laagwater. Dit wijst erop dat het schut
water bij lozing sterk wordt verdund.
Uit de rhodamineproef in het model bleek dat
de concentraties niet overal gelijk zijn, dus
dat het schutwater zich niet gelijkmatig over
de kom van de Oosterschelde verspreidt.
Bovendien verschilt het verspreidingspatroon
bij hoog- en bij laagwater. Het schutwater
wordt tussen de 7 en 50 maal verdund. De ver
dunning is het geringste bij de monding van
de sluizen tijdens de eb-periode. Ze neemt toe
met de afstand tot de sluizen. Gradiënten en
grote concentratieveranderingen met het getij
vindt men vooral in de stroomgeulen. Om de
invloed van het kanaalwater op de kom van de
Oosterschelde te illustreren is de verandering
van het zoutgehalte uitgewerkt in een bijge
voegde figuur. De berekende waarden gelden
bij een gemiddeld getij. Afwijkingen tengevolge
van dood- en springtij zullen een gunstige in
vloed hebben. De werkelijke daling van het
zoutgehalte zal minder zijn dan de berekende.
Uit de modelproeven is komen vast te staan
dat door de verspreiding van het schutwater
en de uitwisseling met vers zeewater steeds
een grote verdunning optreedt. Mede gezien
de kwaliteit van het schutwater zullen de
oorspronkelijke gehalten in de kom van de
Oosterschelde in absolute zin weinig ver
anderen. In de huidige situatie zijn dan ook
geen nadelige gevolgen te verwachten voor
de waterkwaliteit van de kom van de Ooster
schelde. Mocht de kwaliteit van het schut
water echter aanmerkelijk verslechteren, dan
zal dit niet zonder invloed blijven op de
concentraties van stoffen in de kom van de
Oosterschelde. Door de grote verdunning
worden de gehalten echter altijd sterk af
gezwakt. Niettemin verdient het aanbeveling
de ontwikkeling van de waterkwaliteit in het
bovenpand van het Schelde-Rijnkanaal
voortdurend te volgen.
98