Alternatief 3 kruist het Slaak meer oostelijk.
De aansluiting met het bestaande wegenstelsel
wordt in dit geval gevormd door een directe
/erbinding tussen de dam en Rijksweg 257,
er plaatse van de bestaande weg naar
fholen.
Mternatief 4 is het meest oostelijke tracé
binnen het keuzegebied. Dit tracé kruist het
3laak zo, dat een groot gedeelte van de
=chorren ten noorden van St.-Philipsland in
iet getijdegebied blijft liggen. De weg ligt na
genoeg tegen de dijk op de Slikken van de
teen. Het eiland wordt in het smalste deel
loorsneden.
Deze vier alternatieven zijn op hun merites
ergeleken volgens verschillende criteria.
\an de hand van ruimtelijke, sociaal-culturele,
nilieukundige, verkeerstechnische, landbouw-
;undige en recreatieve aspecten werd nage-
jaan waar gunstige, en waar ongunstige
ituaties werden geschapen. Bovendien
verden van elk tracé de kosten in aanmerking
enomen.
specten van de tracékeuze
De 'Verstedelijkingsnota', het tweede deel van
e derde nota over de ruimtelijke ordening,
naakt duidelijk dat het inrichtingsbeleid van
e nationale overheid erop gericht is, het
idden van het Deltagebied open te houden,
owel omwille van de daar aanwezige ecolo-
Ische waarden en de recreatiemogelijkheden
is omwille van de afwisseling tussen ver-
edelijkte gebieden en open ruimten,
ondom het midden van het Deltagebied,
.aar St.-Philipsland deel van uitmaakt, kan
ch verder een hoefijzervormige stedelijke
ructuur ontwikkelen. In het open midden-
ebied zal naast natuurbehoud en recreatie
e landbouw een hoofdfunctie vervullen.
t.-Philipsland gaat deel uitmaken van het
oekomstige streekplangebied Noord-Zeeland,
hans is er geen streekplan. Het provinciaal
beleid ten aanzien van het midden van het
Deltagebied, en derhalve ook ten aanzien van
St.-Philipsland, stemt in grote mate overeen
net de Rijksvisie. Landbouw, natuurbehoud en
ecreatie worden als hoofdfuncties gezien.
Het gemeentelijk beleid is erop gericht het
;pecifieke karakter van de leefgemeenschap
oveel mogelijk te behouden. Daarom wordt
lechts een op de eigen behoefte afgestemde
itbreiding van het huizenbestand beoogd,
let gemeentelijk beleid schenkt aandacht aan
ie agrarische functie van het gebied, aan de
okale werkgelegenheid en aan het peil van
ie verzorging; recreatieve ontwikkelingen
worden kritisch bezien. In het 'Structuur-
chema drink en industriewatervoorziening
1972' wordt gesproken van een spaarbekken
nabij St.-Philipsland ten behoeve van de
drinkwatervoorziening van Zeeland. Gegevens
of studies met betrekking tot de precieze
lokatie zijn niet voorhanden. Het is trouwens
nog onvoldoende duidelijk of het zoutgehalte
aan de noordzijde van St.-Philipsland zo laag
gehouden kan worden, dat inlaat van zoet
water ter plaatse zin heeft.
In het Structuurschema Elektriciteitsvoor
ziening wordt St.-Philipsland als mogelijke
vestigingsplaats voor een elektriciteitscentrale
gezien. Globale studies hebben uitgewezen
dat ook na de aanleg van de Philipsdam twee
koelwatercircuits met behoorlijke koelcapaci-
teit mogelijk blijven: een zoet circuit, een
zout circuit of een combinatie van beide.
Met al deze beleidsvoornemens moet bij de
keuze van het damtracé rekening worden
gehouden.
Bezien we de vier alternatieven in het licht
daarvan dan blijkt een secundaire wegver
binding met een regionaal karakter over de
Philipsdam in de ruimtelijke visie van het Rijk
en de Provincie te passen.
Uit hoofde van de waarden die worden toe
gekend aan de handhaving van ecologische
en agrarische functies in dit gebied, lijkt een
oostelijk alternatief te prefereren.
Voor de gemeente is de doorsnijding van het
grondgebied naast de ontsluitende functie van
de weg een belangrijk aspect. Voor wat betreft
het autoverkeer zijn er slechts graduele ver
schillen te zien tussen de verschillende
alternatieven, zodat voor de gemeente de
doorsnijding het zwaarst zal wegen. Ook dit
wijst in de richting van een oostelijk tracé.
Voor de situering van een spaarbekken laten
de westelijke alternatieven van de dam het
meeste vrijheid. In hoeverre de grotere ruim
telijke beperking van de tracés 3 en vooral 4
van invloed kan zijn op de situeringsmoge-
lijkheden, hangt er in sterke mate vanaf hoe
groot het gebied zal blijken te zijn dat een
gunstige geologische ondergrond heeft voor
een spaarbekken.
In verband met het zoutgehalte gaat de voor
keur uit naar een zo oostelijk mogelijk gelegen
inlaatpunt. Bij alle damtracés is een elektrici
teitscentrale mogelijk. Een westelijk tracé
maakt echter het realiseren van een zout koel
circuit onaantrekkelijk, omdat het koelwater
kanaal tussen Krabbenkreek en Slaak het
agrarische gebied van St.-Philipsland dan over
een grote lengte zal doorsnijden of gepaard
zal moeten gaan met verlegging van het dam
tracé. Bij tracé 4 kunnen beide koelcircuits
worden benut, hetgeen hydraulisch een ruime
koelcapaciteit mogelijk maakt. De doorsnijding
63