en de menging van zout en zoet water worden
het meest begunstigd bij zo noordelijk moge
lijke ligging van de dam over de Plaat van de
Vliet.
Elke nieuwe wegverbinding door St.-Philips-
land zal een landbouwgebied doorsnijden,
waarvan de opbrengsten per oppervlakte
eenheid hoog zijn in verhouding tot het
landelijk gemiddelde. Een doorsnijding ver
oorzaakt schade aan de landbouw, niet alleen
vanwege het absolute grondverlies maar ook
door ongunstige kavelsnijdingen. Bij elk van
de vier alternatieven is het tracé zo gekozen,
dat de kavelsnijdingen nog zo gunstig moge
lijk zijn en de omrijschade tot een minimum
wordt beperkt. Tabel II geeft een globale
indruk van het ruimtebeslag bij de vier
alternatieven.
Vergelijkt men de vier alternatieven voor wat
betreft ruimtegebruik en kavelsnijdingen, dan
is alternatief 4 het minst ongunstig.
De zoetwatervoorziening voor de landbouw zal
omvangrijkere voorzieningen vergen naar
mate het tracé oostelijker ligt: er komt dan
minder oeverlengte van St.-Philipsland in
contact met het zoete Zoommeer.
Binnenkort zal een uitvoerige studie worden
uitgevoerd om te bepalen welke invloed de
aanleg van het Zoommeer zal hebben op de
landbouwgebieden langs de oevers ervan, en
onder meer hoe groot de vermindering van
het zoutbezwaar waarschijnlijk zal zijn.
Mogelijk zal verdroging van landbouwgronden
kunnen optreden daar waar buitendijks
stagnant water zal komen, dat wil zeggen
voornamelijk daar waar schorgebieden liggen.
Hier ligt het niveau van het grondwater van
wege de overspoeling thans hoger dan de
middenwaterstand van het getij. Na realisering
van het Zoommeer met zijn vaste peil treedt
geen overspoeling meer op; daardoor zal
het peil van het grondwater mogelijk dalen.
De relatie tussen het grondwater in de polder
en het buitenwater is echter een complexe
zaak. Wel is duidelijk, dat de minste verande
ring in de buitenwaterstanden ook de minste
verandering voor het polderwater tot gevolg
zal hebben.
Tracé 4 laat de meeste schorren onder invloed
<an het getij; het zal dus ook de minste
'eranderingen veroorzaken. Op het gebied
'an zoetwatervoorziening voor de landbouw
ragen de tracés 1 en 2 minder voorzieningen
Jan de alternatieven 3 en 4. De kans op
/erdroging van landbouwgronden zal bij de
racés 1 en 2 het grootst zijn.
De alternatieven hebben op de waterhuis-
Tabel II
tracé 1 tracé 2 tracé 3 tracé 4
ruimte
gebruik (ha) 14 21 18 9
houding in het Zoommeer weinig invloed.
Doorspoeling van water naar het zuiden zal
ter plaatse van St.-Philipsland vermoedelijk
moeilijker zijn als de kom van het Zoommeer
groter wordt. De zoute kwel is vanwege de
lengte van de dam bij alternatief 4 het grootst.
In het getijdegebied nabij de Philipsdam en
in het bijzonder nabij de sluizen komt, on
geacht de tracékeuze, na de sluiting van de
dam nauwelijks meer horizontale water
beweging voor. Hierdoor neemt het meng-
vermogen in dit gedeelte van het bekken af.
Te verwachten is dat de zoetwaterbelasting
door de schutsluizen op het getijgebied dan
ook een verlaging van het zoutgehalte tot
gevolg heeft.
Alternatief 4 zal hierop door de grotere kom-
berging die er het gevolg van is, een gunstig
effect hebben van beperkte omvang.
Ten gevolge van het wegvallen van het getij
en de instelling van een min of meer vast
peil omstreeks N.A.P. op het Zoommeer,
zullen oostelijk van de Philipsdam grote
oppervlakten platen droogvallen, die thans
nog periodiek door water worden overspoeld.
Wanneer in dit gebied wordt voldaan aan een
aantal voorwaarden ten aanzien van de water
kwaliteit, ontstaan er mogelijkheden voor de
aanleg van projecten voor oeverrecreatie en
watersport.
Recreatie nabij de Philipsdam past in prin
cipe in het beleid van de provincie Zeeland
om langs de rand van het open midden
gedeelte van de Delta mogelijkheden voor
dagrecreatie te bieden.
De ligging van de Plaat van de Vliet ten
opzichte van de vaarroutes voor beroeps
vaart maakt de ontwikkeling van projecten
voor de watersport hier ongewenst. Wel zijn
er mogelijkheden voor oeverrecreatie. Bij de
alternatieven 1 en 2 komt de grootste oever
lengte hiervoor beschikbaar. Een groot deel
daarvan is op het zuiden georiënteerd. Een
ander groot deel van de beschikbaar komende
oeverlengte ligt aan de van de scheepvaart
route afqekeerde zijde van de Plaat van de
Vliet.
Bij de alternatieven 3 en 4 komt minder oever
lengte ter beschikking; bovendien ligt die dan
grotendeels aan de met het oog op de
bezonning minder aantrekkelijke noord- en
oostkant van de plaat; met name de oostkant
65