De doorlaatopening in de stormvloedkering In juni 1976, toen de stormvloedkering in de Oosterschelde in de Tweede Kamer werd behandeld, heeft de regering medegedeeld een nader onderzoek te zullen laten instellen naar de meest wenselijke doorlaatopening. Ten behoeve van dit onderzoek werd een werkgroep opgericht bestaande uit vertegen woordigers van de bij deze materie meest betrokken departementen: Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Financiën, Land bouw en Visserij, Verkeer en Waterstaat en Wetenschapsbeleid. De werkgroep moest in maart 1977 rapport uitbrengen. De werkgroep heeft drie varianten voor het doorstroomprofiel bestudeerd. Als eerste variant een profiel van 11 500 m2, met als gevolg een gemiddeld getij te Yerseke van 2,30 m. Naast deze minimale variant werd een maximaal profiel overwogen van 20 000 m2, letgeen de instandhouding mogelijk maakt van een gemiddeld getijverschil te Yerseke van 3,10 m. Dit alternatief wordt 'variant 3' genoemd. Om de beschouwing zo genuan ceerd mogelijk te houden werd ook nog een tussenoplossing bestudeerd: een doorlaat opening van 14 000 m2, overeenkomend met een gemiddeld getijverschil te Yerseke van 2,70 m. Dit is dus variant 2. De studie van de werkgroep is als volgt op gebouwd: eerst wordt nagegaan welke ge volgen de verschillende varianten hebben voor de constructie van de stormvloedkering. Vervolgens is de invloed van de doorlaatope ning op de getijparameters beschouwd. Ten slotte wordt de doorwerking van deze laatste grootheden op een aantal terreinen besproken. Achtereenvolgens worden behandeld: de veiligheid van het Oosterscheldegebied, het milieu, de morfologie en de waterhuishouding, de visserij, de compartimenteringswerken, de verruiming van het kanaal door Zuid- Beveland en overige aanpassingswerken, de recreatie en de financieel-economische as pecten en de werkgelegenheid. Technische aspecten Bij de beschouwing van de technische aspec ten van het keuzeprobleem zijn vier hoofdele menten onderkend: de randvoorwaarden, de constructievorm, de standzekerheid van de stormvloedkering en het vraagstuk van de enkele of dubbele kering. Ten aanzien van de hydraulische randvoor waarden, het getij en de golven kan worden vastgesteld dat de drie varianten geen aan leiding geven tot wezenlijke verschillen. De verschillen blijven binnen de orde van grootte van de verschillen die optreden tussen de randvoorwaarden in de stroomgeulen Room pot, Schaar en Hammen. Met betrekking tot de grondmechanische randvoorwaarden zijn de verschillen geheel insignificant. Wel roe pen de drie onderzochte varianten enige verschillen op in de constructie van de stormvloedkering: het gaat dan hoofdzakelijk om de drempelconstructie, de aansluitende stortebedden, de bodembescherming en de schuiven met hun bewegingswerken. Gene raliserend kan men zeggen dat de dimensies van deze onderdelen toe moeten nemen naar mate het doorstroomprofiel groter wordt. De stormvloedkering moet bij grotere door- stroomopeningen dus wat zwaarder en forser worden gebouwd, maar technisch gezien zijn er geen wezenlijke verschillen in de realise ring van de verschillende varianten. Wel worden, bij toenemend doorstroomprofiel, de kosten van de constructie hoger. Gegeven de

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 43