voorzien, behalve ter plaatse van de ruimten waarin de aandrijvingen voor de voortstuwing werden ondergebracht. Het dwarsponton herbergde de machinekamer. Ook deze was geheel beschermd, van onderen door een dubbele bodem, aan de buitenzijde door voorraad- en ballasttanks en aan de beunzijde door een dubbele huid. De totale constructie was gebaseerd op het langsspantensysteem met webspanten ter ondersteuning, geplaatst op regelmatige afstanden van 2,5 m. Een groot aantal dwarsschotten zorgde voor de vormstijfheid; tevens vormden zij de ballast tanks. Het hefportaal rustte met vier poten op de langspontons. De onderkant van de portaalligger bevond zich 50 m boven dek. Door deze grote hoogte deden de scheeps- bewegingen zich op het portaalbordes versterkt gevoelen. Tijdens het uitrijden van een storm konden de maximale amplituden van bewegingen en versnellingen hier waarden bereiken van 3,5 m, respectievelijk 2 m/sec2. Voor de nodige vrijslagen diende dus wel te worden gezorgd. De hefinstallatie bestond uit 8 identieke hefinrichtingen, elk ontworpen voor een nominale trekkracht van 1100 ton bij een hef- snelheid van 1,1 m/min. Het aflaten van lasten ging bijna dubbel zo snel. Elke hefinrichting bestond uit een takel met onder-en bovenblok, een deiningscompensator met schameljuk en een lierenset met aandrijving, besturing en regeling. De hefinrichtingen werkten twee aan twee samen. Ze werden daartoe aangedreven met parallel geschakelde hydromotoren. Elke deiningscompensator omvatte een schameljuk, aan de ene zijde scharnierend verbonden met het portaalbordes en aan de andere zijde via drie hydraulische cilinders eveneens afge- steund op het portaalbordes. De deinings- compensatoren maakten bij variërende belas tingen een totale slag van de bovenblokken mogelijk van 2,5 m. Door deze verende ele menten werden tijdens het afvieren de ver schillen in takelkrachten in de vier hoekpun ten gering gehouden. Bovendien werden de dynamische belastingen in de takels beperkt, evenals de bewegingen van de last die werden geïntroduceerd door het bewegende schip. Bij de beproevingen is gebleken dat de werkbaarheid van het hefschip door de toe passing van deze compensatoren aanzienlijk toenam. Het verankeringssysteem omvatte acht stuks elektrisch aangedreven lieren met draad lengten van 400 tot 600 m. Hiermee kon het hefschip aan vooraf buiten de dam-as ingeheide ankerpalen in het sluitgat afmeren. Daardoor werden de scheepsbewegingen met name tijdens de plaatsingsoperaties zo klein mogelijk gehouden. De ankerdraden werden tegen elkaar ingespannen met voorspankrach ten van 100 ton. Bij het plaatsen van een put of pijler waren de ankerlieren ook nodig om het schip in de juiste positie te manoeuvreren. Bovendien moest het schip op zijn ankerdraden buiten het damtracé een storm kunnen uitrijden met een kans van voorkomen van 1 maal per 25 jaar. Bij zo'n storm treden stroomsnelheden op van 2 m/sec; de significante golfhoogte zal 2,6 m zijn en de windsnelheid 35 m/sec. Op het dek van het hefschip was aan de beunzijde op vier plaatsen een hydraulisch buffersysteem aangebracht dat voor een elastische verbinding zorgde tussen schip en kuip. Met dit systeem konden te grote slinger- amplituden van de heflast worden geredu ceerd; ook kon bij het neerzetten van een put zo nog enigszins worden bijgestuurd. Voor de energievoorziening van het hefschip was do machinekamer uitgerust met 6 hoofd aggregaten van 1500 kW en 2 hulpaggregaten van 125 kW. De grootste energie-verbruikers waren wel de vier 'Schottel'-stuurschroeven. elk met een vermogen van 2000 pk, en de twee vul/ballastpompen, die ieder 1000 pk vroegen. De acht heflierensets hadden elk een vermogen van 500 pk. Onderzoekingen Teneinde in de ontwerpfase een duidelijk in zicht te krijgen in de operationele en sterkte- technische eigenschappen van het hefschip is in het Nederlands Scheepsbouwkundig Proefstation te Wageningen een omvangrijk proeven- en rekenprogramma uitgevoerd. Bij de operationele proeven ging het erom hoe het schip zich zou gedragen bij zijn verschillende werkzaamheden in het sluitgat onder invloed van golven en stroom. De nadruk lag daarbij op het meten van de ge gevens die nodig waren om de werkbaarheid van het schip onder uitvoeringscondities vast te stellen. Hiertoe werd een fysisch model van het hefschip vervaardigd. Bij de berekeningen van de statische belas ting en de sterkte zijn de buigende momenten bepaald voor het beladen en onbeladen hef schip. Daarnaast is een stavenmodel voor de berekening van het hefschip ontwikkeld, waar voor de invoergegevens, bestaande uit de knooppuntbelastingen, moesten worden be rekend voor het beladen hefschip, uitgaande van stil water en van enkele typische golf- omstandigheden. Met een rekenprogramma werden buigende momenten, dwarskrachten. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 24