slechts enkele dagen per maand overschreden. De maximale stroomsnelheden op de vaar routes bedroegen 1,2 m/sec; tijdens het plaatsen van putten en pijlers werd voor de ongunstigste lokatie in het sluitgat gerekend op 2,5 m/sec. Dergelijke grote stroomsnel heden zouden waterspiegelverschillen ver oorzaken tussen het voor- en het achterschip van enkele tientallen centimeters; ze stelden daardoor extra eisen aan het meersysteem. Het verlies aan werkbare dagen door mist - de grens lag bij zicht minder dan 1000 m - en vorst werd op enkele procenten geschat. Het hefschip zou voor de bouw van één pijler ongeveer 130 uur nodig hebben. Rekening houdend met een zekere reserve voor kleine tegenvallers en reparaties zou naar verwachting elke twee weken een volledige pijler gereed kunnen komen. Per jaar moesten al met al 16 weken worden gereserveerd voor onwerkbaar weer, groot onderhoud en vakanties. Met 36 werkbare weken zouden dan per jaar 18 pijlers gereed kunnen komen. Voor het eerste jaar werd dit aantal veiligheidshalve gehalveerd, om rekening te houden met de ongetwijfeld op tredende aanloopmoeilijkheden. Het ontwerp voor het hefschip werd gemaakt door het Bureau voor Scheepsbouw Ir. P. H. de Groot te Bloemendaal. Men moet zich het schip voorstellen als opgebouwd uit 2 langspontons gekoppeld door een dwarsponton. Er ontstaat dan een U-vormig ponton met een lengte van 95 m, een breedte van 51 m en een holte van 10 m. De gesloten zijde van de U-vormige ponton vormde de voorkant. Tussen de beide langspontons was een

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 21