groter wordt, wordt het grondvlak steeds zwaarder belast. De put moet dan in toene mende mate een beroep gaan doen op zijdelingse steun van de relatief slappere lagen. Nu blijkt, in tegenstelling tot wat men zou verwachten, dat de deformaties niet steeds verder afnemen naarmate de put dieper in de grond wordt gezet. Beneden een inbeddings diepte van 10 a 12 m blijven de deformaties ongeveer even groot. Het positieve effect van de grotere zijdelingse steun wordt dan dus tenietgedaan door het negatieve effect van het grotere kantelmoment. Bij een inbeddings diepte van minder dan 10 a 12 m heeft de put in toenemende mate de neiging meer te verschuiven dan te kantelen. Op grond van deze gegevens is de oorspronkelijke put- hoogte teruggebracht van maximaal 26 m tot 16 m. Deze hoogte wordt mede bepaald door de situatie in de bouwfase. Als de kuip wordt drooggezet, mag de put, om voldoende gewicht te behouden, niet lager zijn dan 16 m. Behalve de inbeddingsdiepte heeft ook de grootte van het putoppervlak sterke invloed op de vervormingen en de stabiliteit. Naar mate het putoppervlak toeneemt nemen de deformaties af. Ook kunnen de eisen waaraan de grondslag moet voldoen bij een groter putoppervlak wat geringer zijn. Dit is vooral voor de hoger gefundeerde putten van belang, aangezien die voornamelijk in de losser gepakte bovenste zandlagen zijn gesitueerd. De putdiameter is op grond van deze overwe gingen vergroot van 16 m tot 18 m. Overigens is het vooral in verband met waterover spanningen toch nodig gebleken de losser gepakte bovenste lagen te verdichten, of waar de grondslag niet verdichtbaar is, lokaal Fig. 1. Het kantelmoment neemt toe bij diepere fundering Fig. 2. Ontwikkeling van de pijler tussen juni 1976 en 1977 Fig. 3. Drempelconstructie bij de pijlers in de Roompot Fig. 4. Ontwikkeling van de pijlerwand tussen juni 1976 en 1977 CONSTR.BETON 6 PLEISTOCEEN 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 12