GEMIDDELDE CONUSWEERSTAND IN kgf/cm2
10-30 (KLEI TOT ZANDHOUDENDE KLEI
>100 a 200 ZAND)
lijk, en in ieder geval geven de peilingen van
1975 daar geen enkele aanwijzing voor.
De bodem bestaat ter plaatse van de
zeedijk van de Scherpenissepolder uit oude
kerngronden; het voorland bestaat echter
voor een deel uit Jong Zeezand, met
name bij Gorishoek aan de mond van de
verzande Pluimpot. De meeste zettings
vloeiingen langs de betreffende oever zijn
dan ook bij Gorishoek opgetreden.
Op grond van geomorfologische waar
nemingen en literatuurgegevens kan aange
nomen worden dat de vooroever in de
omgeving van de val van december 1975 door
met Jonge Zeeklei opgevulde jonge geul
systemen is doorsneden. De ouderdom van
deze geulen schat men op een jaar of 1100.
Vanwege het verstoorde karakter en de zeer
geringe consolidatie van de Jonge Zeeklei
vooral ten westen van de recente val is het
zeer aannemelijk dat een groot deel van dit
gebied door minstens twee opeenvolgende
vroegere geulen is aangetast.
De vroegere vallen zullen vrijwel zeker in de
zettingsvloeiingsgevoelige opvullingen van
de jonge geul zijn ontstaan; aan de landzijde
hebben ze zich vermoedelijk als afschuivingen
in het geologisch ongestoorde gebied
gemanifesteerd. De ouderdom van deze
vroegere vallen is niet nauwkeurig vast te
stellen, maar gezien het feit dat dit gebied
tot 1623 een polder was, kan ze niet groot zijn.
De uit Jong Zeezand bestaande jonge geul
opvullingen zijn sterk tot zeer sterk zettings-
vloeiingsgevoelig. Dit matig grove, licht met
klei- en veendeeltjes verontreinigde zand
heeft een losse tot matige pakking.
Het valt aan te nemen dat de aanwezigheid
van dit uiterst zettingsvloeiingsgevoelig
materiaal, afkomstig van vroegere vallen, het
ontstaan van de recent opgetreden val mede
heeft veroorzaakt.
Het is uit de oeverval bij Scherpenisse nog
eens duidelijk geworden dat een zettings
vloeiing in het jonge materiaal ook funeste
gevolgen voor de zeedijk kan hebben,
ondanks de aanwezigheid van oude kern-
gronden onder die dijk.
Bij het treffen van voorzieningen bij het
voorlopig herstel van de schade werd er
vooral van uitgegaan dat verdere aantasting
van de dijk moest worden voorkomen. Nog
binnen 12 uur na het constateren van de val
werd een eerste scheepslading fosforslakken
tegen de dijkteen gestort. Die snelle aanpak
kon plaats hebben dank zij de in de loop van
1975 ingevoerde regeling calamiteiten
Oosterscheldegebied. Totaal werden 23 000
ton fosforslakken en 1000 ton lichte en zware
stortsteen ter plaatse verwerkt. Inmiddels is
een plan ingediend voor het definitief herstel.
Behalve herstel van enig glooiingswerk zal
daarbij langs de oever tussen de jongste val
en het oostwaarts daarvan gelegen oeverwerk
van 1901 een bestorting worden aangebracht.
Er bestaat namelijk een reëel gevaar dat een
eventuele volgende afschuiving langs de daar
aanwezige steile rand, ontstaan bij de val op
9 december 1975, tot de zeedijk of tot
dichtbij de zeedijk zou doordringen.
495