voor te komen. Ter plaatse van de Krabbe- kreek in het Mastgat ten westen van St.-Annaland bijvoorbeeld blijken de stromen zo sterk te veranderen dat er omstreeks 13.30 uur een extra kentering optreedt, waarbij het debiet dus gelijk is aan nul. (Figuur 4) Dat de invloed van de compartimentering zich door het gehele bekken doet gevoelen blijkt uit figuur 5, waar de debieten worden voorgesteld die men heeft waargenomen en berekend voor het sluitgat Schaar van Roggenplaat in de huidige toestand en in de gecompartimenteerde toestand. De 'bult' om streeks 13.30 uur is vergelijkbaar met die van figuur 3. Soortgelijk onderzoek als dat waaruit we zojuist een klein voorbeeld gaven, wordt thans uitgevoerd voor compartimentering C3 met Philipsdam en Oesterdam. De waargenomen getijkromme werd ontleed in de eerder ge noemde componenten M2, M4, Mó en Ma. leder van de componenten is daarna beschouwd als een aparte getijkromme, waarvan vervolgens de vervorming berekend is onder de veronder stelling dat het Oosterscheldebekken was verkleind door aanleg van zowel de Philips dam als de Oesterdam. Als we de berekende getijcomponenten zo verschuiven dat de hoogwaters zoveel moge lijk samenvallen en elkaar dus versterken bij de Philipsdam en bij de Oesterdam, dan blijkt dat bij een springtij met een amplitude van 1,85 m in de mond van de Oosterschelde bij de Philipsdam en de Oesterdam springhoog- waters optreden die 30% en 50% hoger zijn dan in de ongecompartimenteerde Ooster schelde. De afzonderlijke componenten ver tonen bij compartimentering C3 het volgende beeld: bij de Philipsdam is component M2, met een amplitude van 152 cm ongeveer 1,3 maal zo groot geworden en component M4, die een amplitude heeft van 26 cm onge veer 1,8 maai zo groot. Bij de Oesterdam zijn de overeenkomstige waarden 1,5 en 3,5 maal. Natuurlijk wordt in verband met de eind toestand van de Oosterscheldewerken ook de situatie onderzocht, waarbij in de mond van de Oosterschelde een vernauwing is aange bracht in de vorm van een afsluitbare storm vloedkering. De eerste resultaten wijzen erop dat de stormvloedkering een dempend effect heeft op de hierboven beschreven verschijn selen, zodat men mag verwachten dat ze zich in geringere mate zullen manifesteren dan uit de compartimenteringsstudies op zichzelf blijkt. Om tijdig voldoende inzicht te verkrijgen in deze materie wordt het onderzoek naar de getijbeweging op de Oosterschelde thans met kracht voortgezet. De grootte van de door- stroomopening in de stormvloedkering wordt daarbij vooralsnog als een variabele be schouwd. Uit de studie blijkt dus wel dat het getijde systeem in de Oosterschelde door de aanleg van compartimenteringsdammen gewijzigd zal worden. Er zullen zich faseverschuivingen en nu eens versterkingen dan weer verzwak kingen voordoen van de verschillende getij componenten. Vooral de veranderingen die de stroomsnelheden ondergaan kunnen aanzien lijk zijn. De aanwezigheid van een getijredu- cerende stormvloedkering zal echter hoogst waarschijnlijk sterk dempend werken op de getijversterkende invloed van de compar timenteringsdammen. 483

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 9