in het geheel geen rekening gehouden wordt met de structuur van de equiconcentratie- vlakken, die op zijn beurt sterk samenhangt met de estuariummorfologie. Een nog sterkere vereenvoudiging verkrijgt men door de eendimensionale zoutbalans vergelijking te middelen over een tijdsinterval van één of meer getijperioden. De concen tratieveranderingen veroorzaakt door de vloedstroom worden grotendeels weer teniet gedaan door de ebstroom. In de praktijk is men vaak minder geïnteresseerd in de getijfluctuaties van het zoutgehalte, dan wel in het verloop van het zoutgehalte op langere termijn. De tijdmiddeling brengt overigens met zich mee, dat de werking van het getij als roerstaaf in zijn geheel door middel van een empirische formule geïntro duceerd moet worden. Algemeen geldende empirische formules zijn niet bekend, zodat de zoutverdeling door het oplossen van de zoutbalansvergelijking alleen nog niet bepaald is. Het verband tussen het door het getij veroorzaakte zouttransport en andere over het getij gemiddelde methoden, kan alleen nog maar bepaald worden met methoden uit de statistiek. Hoe minder vereenvoudigingen toegepast worden in de zoutbalansvergelij- kingen, des te sterker is het voorspellend vermogen van het model: de numerieke waarden van de empirische diffusie-coëf ficiënten die ingevoerd moeten worden in het driedimensionale model, variëren minder sterk dan bij het ééndimensionale model. Desondanks worden voor praktische toepas singen vaak de meer vereenvoudigde modellen gebruikt. De reden hiervoor is, dat de driedimensionale aanpak nog grote pro blemen stelt van numeriek-wiskundige en rekentechnische aard. Tenslotte kan men ook iedere informatie uit de zoutbalansvergelijking negeren en het probleem aanpakken met de systeem modellen die in het begin genoemd zijn. Het voorspellend vermogen van deze modellen is niet groot. Behalve aan wiskundige modellen kan men ook aan hydraulische modellen denken voor het onderzoek van de zout-zoetproblematiek op de Oosterschelde. Ook hieraan kleven fundamentele problemen, die in verband staan met de verkleining van de ruimtelijke afme tingen en het model. De verhoudingen tussen grootschalig en kleinschalig transport ener zijds, en horizontaal en verticaal zouttransport anderzijds, komen dan namelijk niet met de werkelijkheid overeen. Grootheden als massa, viscositeit en zwaartekrachtsversnelling kun nen nu eenmaal niet op kleinere afmetingen ingesteld worden. Het werkelijke mengproces kan derhalve in hydraulische modellen niet op kleinere schaal nagebootst worden. Dit neemt niet weg dat in een bepaalde situatie sommige grootheden, zoals de over het dwarsprofiel gemiddelde zoutverdeling in de evenwichtstoestand, eventueel wél overeen kunnen komen met die welke in de natuur optreden. Soms is het mogelijk een relatie op te stellen tussen de concentraties die in het model gemeten zijn en de concentraties in de natuur. Zulke relaties zijn dan wel afhankelijk van het vloedvolume, de morfologie van het estuarium, en andere grootheden, hetgeen het voorspellende vermogen van hydraulische modellen ook weer in zekere mate beperkt. Kortom, er bestaat op dit ogenblik nog geen recept waarmee in willekeurige situaties een betrouwbare voorspelling voor de zoutverde ling in estuaria gedaan kan worden. De bestaande wiskundige modellen moeten met grote omzichtigheid gebruikt worden, omdat in geen enkele formulering alle aspecten van het diffusieproces natuurgetrouw weergegeven zijn. Theoretische studies over de zout-zoet problematiek worden in nationaal verband verricht in het kader van het Toegepast Onderzoek Waterstaat en de Raad van Overleg voor het Fysisch en Oceanografisch Onderzoek van de Noordzee. Meer op de praktijk gerichte studies vinden plaats bij de Deltadienst, waarbij ook gebruik wordt ge maakt van de resultaten van het getijgoot- onderzoek in het Waterloopkundig Laborato rium te Delft; één van deze praktijkstudies behandelt het zout-zoetvraagstuk in het Oosterscheldebekken. Momenteel wordt getracht de betrouwbaar heid van de reeds bestaande modellen te toetsen aan de hand van meetgegevens, teneinde met bruikbare schattingen te kunnen komen van de zoutverdeling in de Ooster schelde in de veronderstelde toekomstige situaties. 491

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1977 | | pagina 17