Het tracé van de Philipsdam en
de situering van de sluizen
)e beslissing dat de Oosterschelde een
etijgebied zal blijven maakt compartimen-
ering van het Oosterscheldebekken
oodzakelijk. Allereerst om de Schelde-
^ijnverbinding getijvrij te maken; dan ook om
iet oostelijk deel van het Oosterschelde-
>ekken ten behoeve van de waterhuishouding
e kunnen verzoeten; en tenslotte om het
lekken achter de stormvloedkering te verklei-
len en daarmee de afmetingen van het
tunstwerk.
De gekozen wijze van compartimentering
alternatief C3 - houdt in dat er een
'hilipsdam en een Oesterdam moeten worden
langelegd en dat er een spuimogelijkheid
jemaakt dient te worden voor het kwaliteits-
;n peilbeheer van het Zoommeer. De beide
iammen moeten de scheiding vormen tussen
;en zout getijgebied en een zoet meer met
;en vrijwel vast peil.
De scheepvaart moet de dammen kunnen
lasseren, wat vooral spreekt bij de
Jhilipsdam die is geprojecteerd in een thans
mbelemmerde doorgaande vaarroute. Een
secundaire functie van de dammen, die mede
ip de tracékeuze van invloed kan zijn, is die
/an een wegverbinding. Met de tracés van
Je Philips- en Oesterdam wordt de omvang
an het zoute getijdegebied westelijk en het
roete Zoommeer oostelijk van de dammen
/astgelegd. Om deze reden zijn de milieu
aspecten en de waterhuishoudkundige kanten
nede overwogen bij de keuze van het tracé.
Al in Bericht 73 (augustus 1975) is uitge-
egd dat de aanleg van de Philipsdam kritisch
s voor het uitvoeringsschema van comparti-
menteringsalternatief 03, met andere woorden
Jat uitstel van dit werk leidt tot uitstel van het
moment waarop de compartimentering als
geheel klaar kan zijn. De minister van
Verkeer en Waterstaat heeft immers toe
gezegd dat de stormvloedkering en de
compartimenteringsdammen in 1985 gereed
moeten zijn. Het is om dit te bereiken nodig
dat eind 1976 met de aanleg van een
werkeiland met bouwputten en werkhavens
wordt aangevangen om het grote sluizen-
complex in de Philipsdam in 1984 in gebruik
te kunnen nemen. De sluiting van het
Krammer kan dan plaatsvinden in 1985.
De Commissie Compartimentering Ooster
schelde, waaraan bij K.B. van 20 december
1974 de nadere uitwerking en begeleiding van
de compartimenteringswerken was opge
dragen, zag zich na de Oosterscheldebeslis-
sing allereerst gesteld voor de taak om een
nota op te stellen met voorstellen voor de
nadere tracering van de Philipsdam en de
situering van de sluizen in dat tracé.
Bij dit werk zijn naast de min of meer
technische aspecten zoals waterloopkunde,
grondmechanica, uitvoering en kosten ook de
belangen van de scheepvaart, de waterhuis
houding, het milieu en de planologie in de
beschouwing betrokken. De commissie kon
voor deze aspecten een beroep doen op het
advies van deskundige werkgroepen. Er
werden vier varianten opgesteld voor het
tracé en de situering van het sluizencomplex
in de Philipsdam; alle werden ze getoetst aan
bovengenoemde aspecten. De vier varianten
hebben het aansiuitpunt op de Grevelingen-
dam gemeen. Dit lag namelijk vrijwel vast
door de eis die onder andere door de Raad
van de Waterstaat was geformuleerd, dat de
mogelijkheid open diende te blijven zowel om
het Grevelingenmeer zout te houden als om
het zoet te maken. De vier varianten ver-
453