Fig. 4. Voorbeelden van moge
lijke aansluitende wegtrace's Of
St.-Philipsland
aantast. De westelijke aansluitingen nopen
ertoe de bestaande weg langs het dorp
St.-Philipsland, die op geringe afstand van de
bebouwing loopt, in de doorgaande route op
te nemen. Bij de oostelijke traceringen wordt
deze weg ontlast, wat een gewenste ontwik
keling is, mede omdat ten noorden van de
weg het industrieterrein van St.-Philipsland
ligt en het verkeer tussen het dorp en dit
terrein de weg blijft kruisen. Op grond van
bovenstaande overwegingen wordt aan een
van de oostelijke wegtraceringen op
St.-Philipsland de voorkeur gegeven. De
varianten 'Plaat van de Vliet' en 'Slaak oost'
sluiten daar het eenvoudigst bij aan.
Op het Zoommeer ontstaan recreatieve
mogelijkheden als er een vrijwel vast peil
gehandhaafd wordt. Voor de oeverrecreatie
komen in de omgeving van de Philipsdam
de Krammerse Slikken bij Flakkee en de
Plaat van de Vliet in aanmerking. Om
de bestaande drukke toegangsweg
Haringvlietbrug-Oude Tonge naar het
Deltagebied niet extra met recreanten uit
Brabant te belasten, zou de Plaat van de
Vliet als oeverrecreatiegebied de voorkeur
dienen te krijgen. Het gebied zou ontsloten
kunnen worden via een aftakking van de
parallelweg over de Philipsdam. Om deze
plaat zoveel mogelijk te behouden voor de
oeverrecreatie verdient het de voorkeur het
tracé er zo westelijk mogelijk overheen te
leiden. In dit opzicht wordt de variant 'Slaak
west' gunstiger beoordeeld dan de andere.
Voor de koelwatervoorziening is het van
belang na te gaan of de elektrische centrale
bij St.-Philipsland die in het Ontwerp-
structuurschema Elektriciteitsvoorziening
vóórkomt, nog kans heeft gerealiseerd te
worden. De voorziene centrale zou namelijk
een koelwatercircuit rondom St.-Philipsland
moeten krijgen. De functie van de Philipsdam
als scheiding tussen een zout en een zoet
water is daarmee in tegenspraak, en beperkt
de mogelijkheden voor een centrale bij
St.-Philipsland. Een zo oostelijk mogelijke
aansluiting van de Philipsdam op St.-Philips
land zal nog de minste beperkingen opleveren
daar de benodigde extra doorsnijding van
St.-Philipsland dan zo dicht als mogelijk bij
de Schelde-Rijnverbinding komt te liggen;
dat maakt het mogelijk de doorsnijdingen in
de smalste strook te bundelen. Het koelend
oppervlak is bovendien dan zo groot mogelijk
Het ontwerp-structuurschema voor het jaar
2000 projecteerde een centrale met een
opgesteld vermogen van 3200 MW bij
St.-Philipsland en/of Tholen in de veronder
stelling dat het koelend oppervlak van de
ongedeelde Oosterschelde ter beschikking
zou staan. De feitelijke situatie ontwikkelt
zich anders: zelfs een zo oostelijk mogelijke
aansluiting van de Philipsdam op St.-Philips
land doet de koelmogelijkheden dalen tot een
op te stellen vermogen van 1500 MW
gecombineerd met de minst gunstige extra
doorsnijding van St.-Philipsland. Bij een
westelijke aansluiting zal een zeer ongunstige
doorsnijding van St.-Philipsland door het
koelwaterkanaal ontstaan en worden de
koelmogelijkheden nog verder beperkt. Bij de
varianten met de sluizen in het Slaak is de
gedachte aan een koelwatercircuit rondom
St.-Philipsland zelfs irreëel.
Nu nog enige bijzonderheden die vooral voor
de uitvoering van belang zijn. De variant
460