naarmate deopening in de mond groter ge
houden wordt en er meer warmte-uitwisseling
kan optreden met zee. Met het oog op de
ijsbelasting op de constructie van de storm
vloedkering en de vele onzekerheden die aan
dit onderzoek kleven lijkt de invoering van
zo'n reserve echter wel verantwoord.
Verwachtingen voor de toekomst
De grens tussen het oostelijk en het
westelijk deel waarin de Oosterschelde voor
het hier beschreven onderzoek wordt ver
deeld, loopt via het Zijpe, het Mastgat en het
Keeten tot de Zandkreek bij Kats. De mate
en intensiteit van de ijsgang is in het
oostelijk gedeelte aanzienlijk groter dan in
het westelijke gedeelte.
Het oostelijk gedeelte vormt het belangrijkste
ijsproducerende gebied binnen de Ooster
schelde. De snelle ijsvorming in dit gebied
wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de
geringe diepte en de vele bij eb droogvallende
platen. Bij harde oostelijke of noordoostelijke
winden is dit nog in grotere mate het geval
dan onder gemiddelde omstandigheden. Vóór
de ijsvorming kan de waterstand als gevolg
van afwaaiing sterk zakken, waardoor de
droogvallende oppervlakte groter wordt. De
bodem van deze platen en ondiepten kan
dan snel afkoelen, terwijl de oppervlakte
bevriest, en afhankelijk van de omstandig
heden een aanzienlijk lagere temperatuur
kan verkrijgen dan het water in de geulen.
Bij vloed lopen de platen langzaam onder
water, zodat dit mede als gevolg van de
koude bodem extra snel kan afkoelen;
bovendien is ook de waterlaag boven de
platen bij deze oostenwind dunner dan
gewoonlijk. Ook de hoeveelheid in het water
gesuspendeerde vaste stof is hier groter dan
in de diepere wateren; en daarin zitten de
aanhechtingskernen die de ijsvorming in het
water bevorderen. Al deze factoren leiden tot
extra snelle afkoeling en bevriezing. Na het
invallen van de vorst kan onder daartoe
gunstige omstandigheden reeds in de loop
van één getijcyclus op verschillende plaatsen
van het oostelijke gebied de eerste lichte
ijsvorming worden verwacht. Een gedeelte
van het hier geproduceerde ijs wordt met eb
en met behulp van de oostelijke wind
weggevoerd naar de geulen en de zuidelijke
oevers zodat het ijs zich ophoopt aan de
linkeroevers en daar de toegang tot de
havens kan blokkeren.
Bij het invallen van de dooi wordt een groot
deel van het vaste, en het aan de oevers
opgestapelde ijs losgemaakt, doordat de
getijbeweging zich dan weer op het normale
niveau gaat afspelen. Niettemin zal het ijs
grotendeels in de oostelijke Oosterschelde
blijven of langzaam afgevoerd worden mede
doordat bij dooi de wind uit zuidwestelijke
richting zal waaien, hetgeen de ijsafvoer
vertraagt.
Hinderlijk ijsbezwaar doet zich in het
oostelijk gedeelte reeds voor bij matige
winters met een ijsgroeiparameter van 25,
die een kans van voorkomen hebben van
20%. In deze winters vriezen de oostelijke
havens on de Eendracht dicht en de
toegangen worden vrijwel geblokkeerd door
het aangedreven ijs. De vaarwegen in de
stroom zijn dan nog goed bevaarbaar, met
uitzondering van de kanalen door Zuid-
Beveland en Walcheren. In enigszins strenge
winters - ijsgroeiparameter 40 a 50; kans
van voorkomen 10% - zal de scheepvaart op
de oostelijke Oosterschelde in de meeste
gevallen gesloten worden wegens onbereik
baarheid van de havens en, op de genoemde
kanalen, wegens zwaar vast ijsdek.
In de mond en in het westelijk gedeelte van
de Oosterschelde doet zich de sterke invloed
gelden van het water van de Noordzee, dat
zowel een iets hoger zoutgehalte als een
hogere temperatuur heeft dan het water meet
landinwaarts. Tengevolge van de warmte-
uitwisseling vormt zich hier bij milde en
matige winters vrijwel geen ijs.
De watertemperatuur in de westelijke
Oosterschelde ter hoogte van de Zeelandbrug
bereikt het vriespunt bij een ijsgroeiparameter
van 40 a 50. Het is dus aan te nemen dat het
ijs dat de westelijke Oosterschelde bereikt
vanuit het oostelijke gebied pas kans heeft
daar niet te smelten in strenge winters met
een parameterwaarde groter dan 50. In matigs
winters zal het door stroom en wind aange
voerde ijs uit het oostelijk gedeelte aan de
onderzijde afsmelten, waardoor de cellen me
de zoutoplossing open raken en het ijs
poreus en zwak wordt. Het overgebleven ijs
wordt dan naar zee afgevoerd, waar het in
een ijsbrij verandert en smelt.
Hinderlijk ijsbezwaar is in de mond van de
Oosterschelde pas te verwachten bij zeer
strenge winters - parameter 80 a 100, kans op
voorkomen 5%. De watertemperatuur kan
dan vrijwel overal, misschien met uitzonderinj
van de drie diepe geulen in de mond tot het
vriespunt dalen, waardoor de ijsschotsen bij
eb aaneen kunnen vriezen en ijsvelden
vormen.
Bij de winters met een ijsgroeiparameter
402