en verder:
e. meent de werkgroep er de nadruk op
te moeten leggen, dat de veiligheid van een
dijk belangrijk kan worden verhoogd door
wateroverslag zoveel mogelijk te beperken,
De mogelijkheden hiertoe, gelegen in de
keuze van helling en vorm van het buiten
beloop en de hoogteligging van de kruin,
kunnen echter wellicht nimmer zo volledig
worden benut, dat wateroverslag nooit zal
optreden. Met de kans hierop zal dus bij
iedere dijk rekening moeten worden
gehouden. De werkgroep acht het daarom
gewenst, een dijk tevens zo goed mogelijk
bestand te maken tegen overstromend water.
De weerstand hiertegen hangt in hoge mate
af van de helling van het binnenbeloop en
van de kwaliteit van de daarop aangebrachte
bekleding. Een flauw talud werkt in dit
opzicht gunstig, terwijl voor de bekleding,
naast erosievastheid, van groot belang is,
dat de doorlatendheid ervan aanmerkelijk
kleiner is (en blijft) dan de doorlatendheid
van de onderliggende kern. Indien men er
echter in zou slagen, het dijklichaam te
voorzien van een waterdichte bekleding (die
tevens waterdicht blijft) zou men een dijk
verkrijgen, die ten aanzien van wateroverslag
een absolute veiligheid zou bezitten. De
werkgroep heeft gemeend, dat het niet tot
zijn taak behoort in te gaan op de vraag
in hoeverre een dergelijke constructie thans
reeds technisch gerealiseerd kan worden,
terwijl hij om dezelfde reden ook de
economische zijde van het probleem onbe
sproken heeft gelaten.
Vroeger kon met het door deze werkgroep
gewonnen inzicht niet bewust rekening
worden gehouden, hoewel iedereen wel
vanzelf zal hebben begrepen, dat hoe hoger
een dijk, hoe veiliger. We zagen dat ook
Vierlingh dit wist en het ook in woorden, zij
het misschien niet altijd in daden, tot
uitdrukking bracht. Ook zal men wel hebben
gevoeld dat flauwere taluds veiliger waren
dan steile. Een kwantitatief inzicht had men
echter niet. En wat men nog helemaal niet
begreep, was het belang dat men thans weet
te moeten hechten aan het verschil in
doorlatendheid tussen de bekleding en de
kern van de dijk. De meeste oude kleidijken
zondigen tegen dit principe; zij bouwden een
kern, die steeds vochtig blijft, daardoor niet
scheurt en dus praktisch ondoorlatend is,
met aan de buitenkant een schil die aan de
oppervlakte kan uitdrogen en daardoor kan
scheuren en hoe vetter de buitenkant, hoe
sterker de scheurwerking. Dit is er een
duidelijk voorbeeld van hoe de veel geprezen
traditionele waterbouwkunde haar verborgen
fouten kan hebben, die niet eens altijd zo
gemakkelijk aan het licht kunnen worden
gebracht. Thans is men tot de conclusie
gekomen dat een dijk waarvan de kern
bestaat uit zand en de bekleding uit zavel,
die niet scheurt, veel beter aan onze
moderne inzichten beantwoordt dan de oude
'degelijke' kleidijken.
Hoe sterk is een dijk? Wat kan hij hebben,
tegen welke golfslag is hij bestand en hoeveel
wateroverslag kan hij verdragen? Wij weten
het nog niet, kunnen het nog niet van geval
tot geval precies berekenen, vermoedelijk
zullen we er theoretisch ook nooit helemaal
achter komen. Men gaat echter door met de
studies in deze richting en we moeten er
dus steeds op verdacht blijven, dat nieuwe
inzichten weer tot nieuwe herzieningen
zullen kunnen nopen. Deze overweging leidt
dan ook tot het advies, naast, dat wil zeggen
zowel voor als achter, de dijk een behoor
lijke ruimte te reserveren ten behoeve van
later eventueel noodzakelijk blijkende aan
passingen aan nieuwere inzichten, zoals
dat ook bij de aanleg van nieuwe wegen
gebeurt.
Met name wordt hier gedacht aan ruimte
aan de binnenzijde teneinde de mogelijkheid
te hebben desgewenst veel flauwere taluds
te realiseren dan thans. We zagen al wel, dat
men daaraan met het oog op een beter
exploiteerbare grasmat niet behoeft te denker,
maar men verkrijgt er wel een veel grotere
veiligheid door. Bovendien wordt dan
wellicht de mogelijkheid geschapen, de dijk
beter in zijn omgeving te integreren. Met een
zeer flauw talud kan men gemakkelijker een
vloeiende overgang naar het achterliggende
land bewerkstelligen. Bij een goede uitvoering
en aankleding kan men dan misschien zelfs
het binnentalud, en mogelijk zelfs de hele
dijk voor het publiek vrij toegankelijk maken
en daar ook meer op toelaten dan bij de
oude dijken kon. Er bestaat al wel een
zeldzaam voorbeeld van zo'n dijk, de dijk
namelijk tussen het dorp Rozenburg en de
Waterweg. De kruin ervan is zeer breed en
draagt een tamelijk drukke verkeersweg; het
binnentalud is zeer flauw, op sommige
plaatsen 1 8 a 10, waarop zelfs hier en daar
een beplanting van struiken is aangebracht;
deze dijk kon op die manier harmonisch
worden geïntegreerd in het erachter gelegen
plantsoen. Opent dit misschien ook perspec
tieven voor andere dijken in Nederland en
ook in Zeeland? Het lijkt de moeite van het
onderzoek wel waard. Maar zullen we er dan
ook de ruimte en het geld voor kunnen
394