ontwikkeld tot nauwelijks meer te verbeteren
perfectie? Dat laatste zou dan min of meer
toeval zijn, want verschillende onderdelen
van de dijkconstructie vonden hun oorsprong
onder omstandigheden die wel heel verschil
lend zijn van de huidige. Een paar voor
beelden. Vaak zag men vroeger in de steen
glooiingen paalrijen geplaatst; trouwens men
komt ze nu ook nog wel tegen. Men beweert
dat zij nuttig zijn om de golfoploop tegen de
dijk te beperken. In dit doel vindt deze
constructie echter niet haar oorsprong. Zij
stamt uit de tijd van vóór de steenglooiing,
toen het buitenbeloop nog met rijshout en
losse steen was bekleed. De paalrijen deden
toen dienst om deze niet zo erg vast
liggende steen tegen de golfslag te be
schermen en niet, of niet zozeer, om de
golfoploop te beperken. De kracht die door
de golven op de paalrijen werd overgebracht
werd opgenomen door de ondergrond; de
losse steen kon haar niet opnemen. Bij
hecht gezette steenglooiingen ligt dit anders:
hier kan de steenkorst krachten opnemen die
op de palen worden uitgeoefend. Met het
gevolg, dat in de steenglooiing soms juist
schade ontstaat als gevolg van de palen.
Men schiet in deze situatie dus zijn doel
voorbij. Maar toen de palen er eenmaal
stonden, bleken ze de golfoploop te beperken;
verwijdering ervan zou een iets hogere
steenglooiing vergen; dus liet men ze maar
staan. Nu men, dank zij het moderne model
onderzoek meer inzicht in de verschijnselen
van golfaanval en golfoploop heeft gekregen
weet men op dit punt tot verstandiger
ontwerpen te komen; de steenglooiing maakt
trouwens meer en meer plaats voor
glooiingen met betonblokken, die sneller
kunnen worden geplaatst en waarvoor minder
groot vakmanschap nodig is.
Dan de buitenberm. Het staat niet vast, wat
de oorspronkelijke bedoeling van deze knik
in het buitenbeloop is geweest. Abraham
Caland gaf in het begin van de vorige eeuw
als voornaamste reden grondbesparing op.
Ook zou men de steenglooiing wat minder
hoog behoeven op te trekken. Het achter de
berm liggende bovenbeloop blijkt namelijk
van de berm zoveel bescherming tegen
golfslag te ontvangen, dat geen steen
glooiing meer nodig is. Dit klinkt wel geloof
waardig, dus laten we maar aannemen dat
zijn uitleg juist is, totdat zich eventueel een
betere verklaring aandient. Later, toen meer
inzicht in het verschijnsel van de golfoploop
was verkregen, bleek de buitenberm ook in
dit opzicht een functie te vervullen: de berm
bleek namelijk - meestal toevallig - op zo'n
hoogte te liggen dat hij bij het optreden van
de toen maatgevende stormvloed ongeveer
de maximale reductie kon geven van de
golfoploop: een veel lagere of een veel
hogere berm zou bij maximum stormvloed
veel minder effect hebben. We zeiden al,
dat de berm toevallig op de goede hoogte
lag; zijn hoogte werd inmiddels niet vast
gesteld op grond van deze overweging, maai
volgens een geheel ander criterium: de berm
moest namelijk zo hoog boven hoogwater zijn
gelegen, dat hij normaal geen overmatige
last van zout water zou hebben; met name
met van spatwater of van water van
oplopende golven. Nu was toevallig op de
meeste plaatsen het peilverschil tussen
normaal hoogwater en de maatgevende
stormvloed ongeveer even groot als het
gewenste hoogteverschil tussen berm en
normaal hoogwater.
Na de stormvloed van 1953 is het peil van de
maatgevende stormvloed echter veel hoger
geworden en thans kan de buitenberm deze
dubbele functie niet meer vervullen. Men
moet nu kiezen: of men handhaaft hem op
de oude hoogte, met als voornaamste doel
een besparing op de steenglooiing, of men
brengt op veel hoger niveau een nieuwe berm
aan, die dan als functie zou hebben een
reductie van de golfoploop bij het optreden
van de 'Deltastorm'. Deze bovenste berm zou
zijn functie dan echter gemiddeld slechts
eenmaal in een periode van vele duizenden
jaren vervullen; als een berm geen enkel
ander nut zou hebben, zou de aandacht
ervoor, nodig voor het onderhouden in goede
staat, gemakkelijk gaan verslappen; en als
hij dan in de zeldzame ure des gevaars zijn
dienst zou moeten bewijzen, zou hij wel eens
niet bepaald in optima forma kunnen ver
keren. Dit bezwaar geldt in principe voor
alle constructies die in het dagelijks leven
geen direct nut hebben en slechts bij hoge
uitzondering dienst moeten doen; men kan
voor het in goede staat houden van derge
lijke elementen nu wel stringente en zorg
vuldig geformuleerde voorwaarden en
reglementen opstellen, maar een mens is
maar een mens en het zou van weinig
practisch inzicht getuigen, wanneer men dat
over het hoofd zag. We komen hiermee op
een essentieel aspect, dat ook voor andere
onderdelen van de dijk als vitale waterkering
en ook voor andere belangrijke constructies
geldt: wil men zo groot mogelijke zekerheid
hebben dat zij constant voldoen, de aandachi
hebben en in goede staat worden gehouden,
dan moet men er zo mogelijk een neven
functie aan geven waarvan dagelijks of
392