onmiddellijk zeewaarts van de Brouwersdam is de sedimentatie toegenomen. Meer zee waarts vindt echter uitschuring plaats. Omdat de grens tussen de sedimentatie- en erosiegebieden niet precies samenvalt met de vakkengrens die werd aangehouden in het rapport van de Deltacommissie, is in figuur 7 een en ander nog eens schematisch afge beeld. Uit deze figuur blijkt dat in het mon- dingsgebied van het Haringvliet de laatste jaren gemiddeld ongeveer 6 miljoen m3 aan- zandt en in de mond van het Brouwershaven- se Gat ongeveer 3 miljoen m3. De erosie in het gebied zeewaarts van het Haringvliet bedraagt ongeveer 5 miljoen m3 en in het gebied zeewaarts van de Brouwersdam onge veer 3 miljoen m3 per jaar. Vermoedelijk vindt hier vooral een versteiling van de onderzeese oever plaats, waarbij het zand van het dieper gelegen gebied naar de kust toe verplaatst wordt. Ook in de jaren voorafgaand aan de afsluitingen vond al belangrijke sedimentatie plaats in deze mondingsgebieden. Wanneer we de ontwikkelingen meer in detail willen bestuderen, kunnen we gebruik maken van zogenaamde verschillenkaarten. Op die kaarten worden de diepteveranderin gen over een zeker tijdvak weergegeven. Zo'n kaart is bijvoorbeeld voor de Haringvliet- mond afgebeeld op blz. 158 van Bericht 63. Figuur 8 geeft dezelfde ontwikkeling over de periode van november 1970 tot augustus 1975. De sedimentatie zeewaarts van de Haring- vlietsluizen blijkt zich vooral te concentreren in de diepe geulen zoals het Rak van Scheel hoek en het Slijkgat. Langs de noordkust van Goeree zien we behalve een aanzandings- gebied dicht onder de kust een zone met een grillig patroon van strookvormige verdiepin gen en verondiepingen. Langs de kust van Voorne ontmoeten we vanuit de Haringvlietsluizen gaande eerst enige aanzandingen, die nabij de Groene Punt geleidelijk overgaan in erosie. Opgemerkt moet worden dat de erosie hier niet merkbaar is toegenomen sinds de afsluiting van het Haringvliet. Zeewaarts van Voorne, in het gebied van de Hinderplaat, komt overwegend sedimentatie voor, maar verder naar buiten tekent zich het al eerder genoemde erosie- gebied af. De sedimentatie in het gebied van de Maas vlakte is grotendeels veroorzaakt door spuit- werkzaamheden. Meer zeewaarts overweegt ook hier de erosie. In figuur 9 zijn de veranderingen in de bodemligging nog weer eens anders weer gegeven. Deze figuur toont de ontwikkeling van het Brouwershavense Gat over de periode 1970-1975 door de gemiddelde diepte aan te geven in vierkante gebiedjes van 200 x 200 m. Deze werkwijze sluit aan bij de schema tisering voor de tweedimensionale getijbere keningen; ze leent zich beter voor bewerking van de gegevens per computer. Door onder linge vergelijking van twee opnamen kan bovendien een snelle indruk worden verkre gen van de hoeveelheid erosie en sedimen tatie in een gebied. Omdat in de beschouwde periode aan de Kop van Goeree zandsuppleties zijn uitge voerd, kunnen de gegevens van figuur 9 niet gebruikt worden ter bepaling van de erosie aan de Kop van Goeree. Hoewel op dit moment nog niet alle gegevens zijn uitgewerkt die verzameld zijn na de uitvoering van de laatste kustsuppletie in dit gebied, is de voorlopige indruk toch dat ook hier de erosie niet is toegenomen na de afsluiting van Haringvliet en Brouwershavense Gat. Het is mogelijk dat de erosie van de stranden in het Deltagebied overwegend door golfwerking wordt veroorzaakt; het golfregiem is echter zoals reeds eerder werd opgemerkt door de afsluitingswerken nauwelijks beïnvloed. Over de snelheid waarmee de veranderingen in dit gebied zich voltrekken, zegt Bericht 5 (augustus 1958): 'De bovengeschetste ver anderingen zullen zeker geruime tijd in besla; nemen en men zal hier eer in eeuwen dan in jaren moeten denken'. Dat is nog steeds van toepassing. De kosten van verdere zandsup pleties zullen niet overmatig groot zijn. Voor de verdediging van Schouwen en Walcheren wordt een bedrag van f 150 000 000 geraamd. Voor dit bedrag zal jaarlijks een hoeveelheid zand van meer dan 2 miljoen m3 in het kust gebied worden aangebracht. Zowel bij volledige afsluiting van de Ooster- schelde als bij de aanleg van een stormvloed kering moet men in de toekomst rekening blijven houden met de plaatselijke bewegin gen van kleinere geultjes, zoals bijvoorbeeld het vloedgeultje De Urk voor de noordkust van Walcheren. Dat levendige, doch zeer plaatselijke gebeuren blijft bestaan. Zal dit verschijnsel zich krachtiger doen gelden in de nieuwe situatie dan in de oude? Vermoe delijk niet, althans niet op langere duur. Misschien wordt bij het zoeken naar een nieuw evenwichtspatroon hier en daar erosie gemeten, doch elders dan weer sedimentatie. Aangezien er, zoals wij in het voorgaande zagen, vooral aanwijzingen zijn dat we te maken hebben met zandverplaatsingen lood recht op de kust, lijkt de nieuwe situatie op den duur alleen wat gunstiger te zullen wor den. 346

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 52