w irdt een overzicht gegeven van de vf randeringen in de getijbeweging en een o erzicht van de betrekkelijk geringe rr jrfologische veranderingen, die zich in de k rte periode na de afsluiting van het B ouwershavense Gat hadden voorgedaan. Ir middels is voldoende tijd verstreken sinds afsluiting van het Haringvliet in 1970 en h ?t Brouwershavense Gat in 1971, om een c idelijker beeld te krijgen van de verande- r ngen die zich voordoen als gevolg van de a sluitingen van de grote zeegaten in het 0 Itagebied. Deze gevolgen manifesteren zich V- oral in de verandering van de getij- b weging. De veranderingen in de golfbewe- g ig zijn zeer gering en kunnen bij eerste b nadering zelfs geheel verwaarloosd worden. IV ;t behulp van de al eerder genoemde tv eedimensionale getijberekeningen volgens Fi 9. Geschematiseerde voor st Iling van verdiepingen en Vf ondiepingen in de mond van h. afgesloten Brouwershavense G t, met detail de methode-Leendertse is het mogelijk om na te gaan tot hoever de invloed van de afsluitingswerken zich uitstrekt en hoe groot ze is in het beïnvloede gebied. In figuur 4 zijn enkele resultaten weergegeven van bereke ningen in het oude Rand Deltamodel. De berekeningen zijn uitgevoerd onder dezelfde getijomstandigheden; de afgebeelde situaties zijn die van ongeveer maximale vloed- en ebstroom zeewaarts van de mond van de Oosterschelde. Door faseverschillen in het getij langs de Nederlandse kust liggen de tijdstippen van maximale vloed- en ebstroom zeewaarts van de monden van de andere zeegaten op een wat later of vroeger tijdstip. Uit de onderlinge vergelijking van deze figuren kan worden afgeleid dat de invloed van de afsluitingswerken zich globaal be schouwd uitstrekt tot de koppen van de aangrenzende eilanden. In zeewaartse rich ting gaande, zien we dat de invloed van de afsluitingswerken op ongeveer 10 km uit de kust al nauwelijks meer merkbaar is. Een overeenkomstig beeld levert het nieuwe RD li-model, waarvan in figuur 6 enkele resul taten zijn gegeven voor een situatie met open en met geheel gesloten Oosterschelde. Hoewel het gebied waarin de getijbeweging door de Deltawerken wordt beïnvloed dus betrekkelijk klein van omvang is, kunnen de afsluitingswerken toch een vrij belangrijke invloed op de zandbewegingen hebben. Een indruk van de grootte van de zand bewegingen lang vóór de uitvoering van de Deltawerken krijgen we uit figuur 5a, die is bewerkt naar een afbeelding uit het Rapport van de Deltacommissie. Deze figuur geeft de inhoudsveranderingen weer in miljoenen m3 voor de periode 1872-1933. Hoewel deze figuur is samengesteld op grond van met het peillood verzamelde gegevens, terwijl toentertijd ook de plaatsbepaling minder nauwkeurig was dan thans, mag toch worden verondersteld dat de weergegeven zandverplaatsingen een redelijke mate van nauwkeurigheid bezitten. Ter vergelijking zijn in figuur 5b voor dezelfde vakken de zandverplaatsingen bepaald over de periode 1970-1974, een periode die vrijwel geheel valt na de afsluiting van het Haring vliet en het Brouwershavense Gat. Wanneer we nu figuur 5a en 5b vergelijken, er daarbij uiteraard rekening mee houdende dat figuur 5a slaat op een periode van 60 en figuur 5b op een periode van slechts 4 jaar, dan zien we dat zich in de mond van het Haringvliet waar in de decennia omstreeks de eeuwwisseling nog erosie plaatsvond, thans een vrij sterke sedimentatie optreedt. Ook in het gebied 345

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 51