een interessante onderwaterflora en -fauna
he eft ontwikkeld, of aan de schorren en de
ot verzones in het algemeen. In dit verband is
ui eraard ook van belang het gebied waar
zi h oesterpercelen en mosselpercelen be-
vi eden. De gebieden die fig. 1 aangeeft, zijn
n et alle geheel in gebruik. In totaal is onge-
vi er 15 km2 als mosselproduktieperceel in
g :bruik en 10 km2 voor de oestercultuur. De
n eest produktieve percelen liggen ten westen
n de Zeelandbrug. Ten westen van de lijn
rseke-Gorishoek vinden we bovendien
k kkelvisserij. Ten oosten van deze lijn vindt
g en mosselproduktie plaats; daar vindt men
d< gehele oesterteelt.
In het voorgaande zagen we dat de reductie
vr i het verticale getij gepaard gaat met een
bt angrijke vermindering van de stroomsnel-
he den op de Oosterschelde. Welke gevolgen
heeft dat nu voor het milieu? Eerstbetrok-
kenen zijn wel de snelheidsgebonden orga
nismen, dat zijn die organismen die door de
stromingen in zwevende toestand worden
gehouden, zoals plankton. Daarnaast is
verandering in de stroomsnelheid ook een
grote ingreep in het leven van die bodem-
dieren die voor hun voedselaanvoer en voor
de afvoer van hun uitscheidingsprodukten
stromend water nodig hebben.
Het is nog niet geheel duidelijk welke effecten
de bezinking van plankton heeft op het eco
systeem. Ook zou in dit verband de vraag
gesteld moeten worden of de stroomsnel-
heden in het bekken wel overal voldoende
groot blijven om de noodzakelijke afvoer van
uitscheidingsprodukten van de schelpdieren
te garanderen. Overigens zal vermindering
van de snelheidsgebonden planktonsoorten
OOSTERSCHeLDe
.GORlSHOEK
ZAADMOSSELPROOUKTtE
VERWATERING
MOSSELEN
Fi 1. Oester- en mossel-
gf leden in de Oosterschelde
ook een verandering in de planktonsamen
stelling betekenen. Dit kan zijn weerslag
hebben op de oestercultuur, omdat oesters
uitsluitend plankton als voedsel gebruiken.
Behalve plankton zullen door de reductie van
het getij ook zand en slib vanuit zee in het
bekken kunnen bezinken. Bij een niet al te
grote sedimentatiesnelheid lijken hieraan voor
het milieu weinig bezwaren verbonden.
Integendeel, met het slib zullen ook de
daaraan gehechte organische stoffen - de
zogenaamde detritus - naar de bodem ge
voerd worden. Vooral de bodemdieren zullen
daarvan profiteren. Hoe groot het effect van
de detritus-bezinking zal zijn, is nu nog niet te
zeggen. Bezinkend slib moet dan echter wel
aan een aantal voorwaarden voldoen. Het is
gebleken dat het Noordzeeslib, dat thans naar
de Oosterschelde wordt gevoerd, weinig ver-
325