ontwikkelingen in het Oosterscheldebekken wat nader in te gaan. (Zie ook Bericht 72, mei 1975). De geschiedkundige ontwikkeling van het Oosterscheldebekken De oudste gegevens omtrent het Ooster scheldebekken kunnen we ontlenen aan hydrografische kaarten. De oudste bruikbare kaart voor het Nederlands kustgebied dateert uit de Franse tijd. Het is de Carte Réduite des Cótes des Pays-Bas, die door de Franse hydrograaf Beautemps Beaupréz is gemaakt en die gepubliceerd is in 1817. De opnemingen voor deze kaart werden verricht in het tijdvak 1799-1811. Bij het beschouwen van deze hydrografische kaarten dient men wel te bedenken dat ze voornamelijk bestemd waren als gids voor de scheepvaart en dat ze dus in verband met de ontoereikendheid van de peilmethode en de onzuiverheid van plaats en waterstandsbepaling. Hoewel de peilmethode, de plaatsbepaling en de waterstandsaflezing in de loop van de tijd geleidelijk zijn verbeterd en de oudere gege vens dus minder nauwkeurig zijn dan de nieuwere, kan toch worden aangenomen dat een vergelijking van de berekende inhouden van de steeds veranderende geulen en zee armen waarde heeft, ook al moet men voor zichtig zijn met het trekken van conclusies. De gevonden resultaten betreffende verdie ping of verondieping van geulen of zeearmer tonen inderdaad vaak een duidelijke tendens, We kunnen dit illustreren aan de hand van figuur 1 waar de hydrografische situatie van de Oosterschelde ten westen van Tholen is weergegeven omstreeks 1827, 1860, 1912 en 1860 1950 vooral informatie verstrekken over de on diepste plaatsen. De bruikbaarheid van het oude materiaal wordt verder beperkt, doordat niet precies bekend is ten opzichte van welk vlak er gemeten is. Hierdoor kunnen inter- pretatiefouten ontstaan in de orde van enkele decimeters. Omstreeks 1933 is de Rijkswaterstaat begon nen met het verrichten van uitgebreide lodin gen. Ze werden zoveel mogelijk volgens een vast raaienstelsel uitgevoerd; de gebieden tussen hoogwater en laagwater werden even eens in de opnemingen betrokken. De frequentie van de opnemingen werd aange past aan de bewegelijkheid van de gebieden. Gebieden met zeer sterke wisselingen in de bodemfiguratie werden soms zelfs enige malen per jaar gepeild. Uiteraard komen ook in dit materiaal nog onnauwkeurigheden voor 1953. Al bij een oppervlakkige beschouwing van deze kaarten valt op dat zich in de liggirg van platen en geulen in de loop der jaren enorme veranderingen voordoen. In het gebied tussen Het Keeten en Zuid-Beveland bijvoorbeeld zien we hoe een zeer grillig platengebied, doorsneden met geulen, gelei delijk verandert in één grote plaat in het midden, ontstaan uit een samenvoeging van de Vondelingsplaat en de Galgenplaat. Ook in de omgeving van de Schaar van Vuilbaard, iets meer naar het westen, zien we grote veranderingen optreden in de ligging van de geulen en platen. Nog verder westelijk, in het gebied van Roggenplaat en Neeltje Jans, doen zich in de loop van de tijd ook opmer kelijke veranderingen voor. Aanvankelijk wo - den de geulen Hammen en Roompot slechts door betrekkelijk ondergeschikte secundaire 314

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 20