3a
b
54.9
Bij het toenemen van de watertemperatuur en
de daarmee gepaard gaande vergroting van
de mineralisatie komt ook steeds meer fosfaat
vrij. Ook dat wordt in het voorjaar gedeeltelijk
door algen verbruikt. Neemt de algenbloei
echter af als gevolg van nitraatgebrek, dan
wordt er ook minder fosfaat in de algen
vastgelegd; gevolgelijk zal het gehalte in het
water gaan stijgen. Dit zien we dan ook in
beide meren in het zomerseizoen gebeuren.
In het najaar, als de algen verdwijnen en de
watertemperatuur afneemt, gaat de minerali
satie, zij het in een langzamer tempo, wel
door. Omdat het nitraat niet meer in algen
wordt vastgelegd, stijgt het gehalte in het
water weer. De oorzaak van de afname van
het fosfaatgehalte in de winter, die in beide
meren op ongeveer identieke wijze optreedt,
is vooralsnog niet duidelijk. Het is mogelijk,
dat dan meer fosfaat gehecht kan worden
aan sedimenterend materiaal; maar het is nog
een onopgeloste vraag waarom de adsorptie
in de winter groter zou zijn dan in de andere
jaargetijden.
In beide meren is direct na de afsluiting een
belangrijke verhoging geconstateerd van de
gehalten aan opgelost fosfaat. In het Veerse
Meer nam het fosfaatgehalte toe met ongeveer
een factor 10, en in de Grevelingen met een
factor 5. Deze snelle stijging kan mogelijk
worden toegeschreven aan de enorme
hoeveelheid dode organische stof die
ontstond als gevolg van het wegvallen van de
getijbeweging. Hierdoor trad sedimentatie op
van de zwaardere in het water zwevende
organismen, en van andere afgestorven
dieren en planten uit de vroegere getijdezone.
Al dit organische materiaal werd geminerali
seerd, waardoor de gehalten aan nitraten en
fosfaten in het water plotseling stegen. Bij de
mineralisatie werd ook veel zuurstof gebruikt
In beide meren is dan ook in de eerste
zomer na de afsluiting een zeer laag zuurstof
gehalte in het water geconstateerd. In het
Veerse Meer waren de gehalten zo laag, dat
er ernstige vissterfte is opgetreden. Ook in d<
Grevelingen heeft zich dit voorgedaan. In de
volgende jaren bleek herstel op te treden var
de zuurstoftoestand. De minimale waarden in
de zomer stegen geleidelijk tot een normaal
niveau. (Figuur 6).
Vergelijken we het zoutgehalte en de
voedingsstoffengegevens van het Veerse Meer
en de Grevelingen met elkaar, dan blijkt het
Veerse Meer een lager zoutgehalte te
bezitten en hogere gehalten aan voedings
stoffen. Bovendien zijn de fluctuaties in deze
gehalten er belangrijk groter. Het Veerse Meer
is instabieler dan de Grevelingen.
De levensgemeenschap in het water is sterk
afhankelijk van de fysische en chemische
eigenschappen. Interessant in dit verband
zijn de resultaten van een onderzoek van het
Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onder
zoek, gepubliceerd in de Mededelingen van
de Hydrobiologische Vereniging in 1972,
waarin een verband werd gelegd tussen het
zoutgehalte in het Veerse Meer en de aan
tallen soorten van enkele groepen plankton
organismen. (Figuur 7). Na de afsluiting
daalde het aantal soorten sterk, maar gelei
delijk nam het weer toe. Daalde het
zoutgehalte sterk zoals in 1965-1966, dan nan
ook het aantal planktonsoorten af. Wanneer
de zoutgehalten 's zomers boven de
10 g Ch/I uit kwamen, dan nam het soorten
aantal wat toe. Uit onderzoekingen van het
Delta Instituut bleek dat de situatie in het
274