Aangeplant bos, waarin gekapt is De resterende schorgebieden in het Delta gebied vertonen onderling duidelijke ver schillen, afhankelijk van hun ontwikkelings stadium, de bodemsamenstelling, de zout- invloeden en andere factoren. Het verdwijnen of ingrijpend van karakter veranderen van elk schorgebied moet als een natuurweten schappelijk verlies worden beschouwd. Schorren hebben ook belangrijke functies voor vogels; voor kleine zangvogels, roof vogels en uilen hebben ze een broed- en fourageerfunctie, voor meeuwen en sterns en verschillende soorten steltlopers zoals Scholekster, Kluut, Bontbekplevier, Strand- plevier en andere zijn ze van belang als broedplaats. Als het water hoog is, wijken de vogels uit naar het land achter de dijken en zoeken hun heil op zogenaamde hoogwater-vluchtplaatsen, vaak in lage of zilte polderdelen. Elke vegetatiezone op het schor heeft zijn eigen bestaansvoorwaarden voor wat betreft overspoelingsfrequentie, overspoelingsduur, zoutgehalte, bodemrijping en slibaanvoer. Bij demping van het getij, wanneer de hoogwaterstand wordt verlaagd en de amplitude van het springtij afneemt, zullen deze vegetatiezones smaller worden en lager komen te liggen. De hoogste delen zullen verzoeten en een heel andere vegetatie krijgen. Het ontstaan van nieuwe schorren bij een gedempt getij wordt slechts op een kleine schaal verwacht, voornamelijk in het oostelijk deel van het bekken. Tussen hoog- en laagwater ligt het inter- tijdegebied, dat tweemaal daags droog valt. Dit gebied wordt morfologisch gekenmerkt door grote hoeveelheden stroomribbels op zandige gebieden waar grote stroomsnelhede 1 voorkomen, of door een slibrijk vlak opper vlak, waar de stroomsnelheden lager zijn. Deze laatste gebieden hebben een rijkere levensgemeenschap. Als het gebied droogval fourageren de vogels hier op bodemdieren; staat het onder water, dan jagen ze op visser en garnalen. De intergetijdezone zal door de reductie van het getij afnemen. Aangezien de hoeveelheid levend organisch materiaal van bodemdieren in deze zone afhangt van het oppervlak, kan men uitrekenen hoeveel biomassa er zal verdwijnen, en zo een indruk krijgen, welke gevolgen dit heeft voor de vogels die voor hun voedsel op deze bodemdieren zijn aangewezen. Tenslotte noemen we de inlagen als specifie onderdeel van het getijdegebied. Het zijn zilte stukken polderland, die vlak achter de zeedijken liggen. Meestal liggen ze zo laag, dat ze zout zijn door kwelwater. Er staat dan een zoutminnende vegetatie op. De waarde van deze inlagen is gelegen in hun functie als hoogwater-vluchtplaats, of als broed gebied voor vele vaak zeldzame vogelsoortei als fouragegebied voor weer andere soorten en in de meeste gevallen ook door hun kenmerkende vegetatie. De inlagen langs de Oosterschelde danken hun waarde grotendeels aan de zoute kwel. Demping van het getij zal deze kwel doen verminderen. Dit heeft tot gevolg, dat de inlagen in meerdere of mindere mate zullen verzoeten en een ander vegetatie-karakter zullen krijgen. 270

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1976 | | pagina 48