water sterk wisselen, omdat daar soms regen
op valt, maar er soms ook zout meerwater
op komt.
Zodra ergens begroeiing komt, wordt het
overspoelende water daar ter plaatse
enigszins afgeremd, zodat het minder ver kan
komen; de vegetatie breidt zich dan gaande
weg in de richting van het meer uit, en de
overspoelingszone neemt in breedte af.
In het Grevelingenmeer was de overspoelings
zone op bepaalde plaatsen direct na de
afsluiting 1000 m breed; vier jaar later was
daar nog maar 500 m van over.
In de zone die regelmatig overspoeld wordt
met zout water zal zich geen vegetatie
ontwikkelen, of een zeer spaarzame van
zeekraal. In de zone die iets minder over
spoeld wordt, kunnen al meer soorten planten
groeien, met name op door het overspoelende
water achtergelaten veekresten. Naarmate de
overspoelingsfrequentie geringer wordt, neemt
de diversiteit en de dichtheid van de vegetatie
toe.
In de zoete bekkens zal een geheel andere
vegetatie-ontwikkeling optreden en een ander
landschapsbeeld ontstaan. Door de vanaf het
begin aanwezige oevervegetatie zal de over-
spoelingsinvloed gering zijn. De opwaaiings-
zone zal evenwel gehandhaafd blijven en de
vegetatie zal in deze zone aangepast zijn
aan wisselende waterstanden.
Een voorbeeld van een oevervegetatie in een
zoet bekken is te vinden op de Ventjagersplaat
in het Haringvliet nabij de uitmonding van
het Volkerak. Hier kan men twee vegetatie
zones onderscheiden. Een hoog gelegen
zone, die niet meer overspoeld wordt, met
soorten als Krulmos, Vetmuur, Reukloze
kamille, en een zone die min of meer regel
matig onder water komt, met aan de water
zijde, waar golfslag optreedt, Mattenbies,
Zeebies en Lisdodde en daarachter een
gebied met Riet, Rood zwenkgras, Harig
wilgenroosje en wilgen.
In de hoge zones zal zich een broekbos
kunnen ontwikkelen. De Ventjagersplaat staat
ook nog onder invloed van een voor het
Volkerak kenmerkend schijngetij. Dit is een
onregelmatige peilfluctuatie van enkele
decimeters, veroorzaakt door het variërende
spuiregiem van de Haringvlietsluizen en de
getij-invloed die doordringt via de Nieuwe
Waterweg en de Dordtse Kil. Het gevolg is
geweest dat er vóór de vegetatiezone nog
een zone is ontstaan die zeer onregelmatig
beurtelings droog staat en onderloopt. In deze
zone ziet men geringe hoeveelheden van
planten die tegen zulke sterk wisselende
omstandigheden bestand zijn: Waterzuring,
Verticale luchtfoto in false
colour van een deel van de
schorren van St.-Annaland,
hetzelfde gebied als op
pag. 265
Moerasandijvie en enkele wieren. Meerwaarts
van die vegetatie is de bodem volledig kaal.
In een eventueel toekomstig Oostmeer zal
zich in de oeverzone een soortgelijke vege
tatie ontwikkelen. Als er weinig pei If I uctuatie s
zijn, of zeer regelmatige, dan zal de oever in
gebieden met veel windgolven volledig tot
aan het water begroeid zijn met voornamelijl
biezen, en in gebieden met weinig golven
met lisdodde en riet. Indien er onregelmatig!
peilfluctuaties zijn zal er een vrij kale
vooroever blijven, waarop watervogels kunnen
rusten, fourageren en ruien.
De invloed van golven
Een deel van de oevers bestaat uit los zandig
materiaal.
Afhankelijk van de uitgangssituatie vinden
hier onder invloed van de golfwerking meer
of minder grote veranderingen plaats, waarb j
aanzienlijke hoeveelheden materiaal kunnen
worden verzet. Het meest stabiel zijn die
oevers die zeer vlak zijn of slechts flauw hellet
bijvoorbeeld onder 1 1000, zodat de overgarc
tussen het land en de brede ondiepe voor
oever zeer geleidelijk verloopt.
Daar waar een brede vooroever ontbreekt,
ontstaan door golven erosieklifjes. Dit duidt
erop, dat de oeverlijn terugschrijdt.
Op plaatsen waar de oever niet uit homogeen
materiaal bestaat, maar uit een afwisseling
van meer en minder erosiegevoelige lagen,
zoals zand- en kleibanken, kunnen bij de
inwerking van de golven verschillende
terrassen ontstaan.
Het bij de erosie vrijkomende materiaal wordt
door golven deels naar dieper water
afgevoerd, waar het bijdraagt tot verbreding
266