ollands Diep en Haringvliet (vanaf 1973),
esbosch (vanaf 1972), de voordelta
1975) en een aantal oude maar ver-
oare natuurlijke gebieden in Zeeland,
verlande kreek-systemen en inlagen
1974). Bij deze studies werd nauw
ngewerkt met de Rijksdienst voor de
^meerpolders, het Staatsbosbeheer, het
Instituut voor Natuurbeheer, het Geogra-
instituut van de Rijksuniversiteit te
ht en de Afdeling Bodemkunde en
schapsarchitectuur van de Landbouw
school te Wageningen.
rze studies wordt gestreefd naar het
jgen van een zo groot mogelijk inzicht
oecologische structuur en functie van
chappen door middel van geïntegreerd
zoek zowel naar patroon als proces,
ndschappen worden geïnventariseerd,
getypeerd en geëvalueerd. Het verworven
inzicht wordt ten dienste gesteld aan ver
antwoorde natuurbouw en verantwoord
milieubeheer, en de concrete resultaten toe
pasbaar gemaakt voor de inrichting en het
beheer van de ruimte, met name voor wat
betreft het behoud, de bouw en de ontwik
keling van landschappen.
Om criteria aan te dragen waarop de in
richting kan worden gebaseerd, moet eerst
worden nagegaan welke mogelijkheden een
gebied heeft. Inzicht daarin wordt in eerste
instantie verkregen door onderzoek naar de
huidige ruimtelijke variatie in het landschap.
Aanvankelijk beperkte dit landschapsoecolo-
gisch onderzoek zich tot de Slikken van
Flakkee, grenzend aan Goeree-Overflakkee.
In een later stadium is het onderzoek uit
gebreid over het gehele Grevelingenmeer en
diepte 10 m beneden N.A.P.
diepte 20 m beneden N.A.P.
diepte 2,5 m beneden N.A.P. met hoge biomassa
productie
vlak overspoelingsgebied met korte vegetatie
overgang struweel naar grassige vegetatie
structuurrijk bos en struweel
parklandschap ontstaan door beweiding
parklandschap (aan te leggen)
natuurbouwgebied
geomorfologisch waardevolle geulen
geomorfologisch waardevolle geulen en omgeving,
striktreservaat
grasland met normale beweiding
akkerbouw
Melissani
253