Het rapport van de Commissie Compartimentering Ooster- scheide n voorgaande Berichten - men zie met name Bericht 68 (mei 1974) en 71 (februari 1975) - s reeds uiteengezet dat de afsluiting van de )osterschelde met een beweegbare storm- ioedkering tevens de aanleg van een aantal :ompartimenteringsdammen noodzakelijk naakt. Er zijn daarvoor drie voorname edenen aan te voeren. ompartimentering van het Oosterschelde- ekken is noodzakelijk om te voldoen aan het actaat met België. Voorts is ze een middel n de oppervlakte van het bekken achter de ormvloedkering te verkleinen, en daarmee e afmetingen van dat kunstwerk. Ten slotte ieft de compartimentering belangrijke water- lishoudkundige aspecten, erwijl de noodzaak van compartimentering aor alle adviserende instanties duidelijk was, estond er weinig eenstemmigheid wat be eft de plaats van de compartimenterings- ammen. Inderdaad speelt een groot aantal ctoren een rol bij deze beslissing: w.ater- aat-technische overwegingen zijn van elang, maar daarnaast mogen ook de ge- olgen van de compartimentering voor de jimtelijke structuur van het betrokken gebied iet uit het oog worden verloren, e Commissie Compartimentering Ooster- chelde heeft opnieuw getracht te komen tot orgvuldige afweging van de verschillende nogelijkheden, waarbij ze zoveel mogelijk ekening heeft gehouden met de inbreng van ille betrokkenen. )p 20 december 1974 werd de Commissie Compartimentering Oosterschelde door de minister van Verkeer en Waterstaat ingesteld, met onder meer de opdracht vóór 30 april i975 rapport uit te brengen aan de minister en aan de provinciale besturen van Zeeland en Noord-Brabant aangaande de technische, planologische en financiële aspecten van de verschillende mogelijkheden van comparti mentering van de Oosterschelde. De provin cies Zeeland en Noord-Brabant zouden voor een belangrijk deel op basis van dit rapport nun zienswijze inzake de compartimentering kenbaar kunnen maken. Als voorzitter van de commissie werd het hoofd van de Deltadienst aangewezen, terwijl er verder vertegen woordigers zitting in namen van de Provin ciale Waterstaten en de Provinciale Planolo gische Diensten van Zeeland en Noord- Brabant, en van de betrokken regionale diensten van de Rijkswaterstaat. De Rijksplanologische Commissie had zich al op 26 september 1974 in haar advies aan de minister van Volkshuisvesting en Ruimte lijke Ordening uitgesproken voor comparti mentering van de Oosterschelde volgens model C3 (St.-Philipsdam en Oesterdam), met een nieuw scheepvaart- en spuikanaal door de staart van Zuid-Beveland, richting Waarde. De Commissie Compartimentering Oosterschelde legt in haar rapport vier modellen ter beoordeling aan de minister voor, drie varianten van het compartimen teringsmodel C3, en één van model C1. We zullen deze voorstellen nu na elkaar kort bespreken. Model C3 variant kanaal bij Krabbendijke. Alle oplossingen van het type C3, dus ook deze, gaan uit van een Philipsdam en een Oesterdam. Het voorstel is, die compartimen tering ten behoeve van de binnenvaart te completeren met een nieuw kanaal door de staart van Zuid-Beveland, onmiddellijk ten oosten van het dorp Krabbendijke (figuur 1). Bij dit model komen verscheidene potentiële tuinbouwgebieden aan zoet water te liggen. De zoutbestrijding in de scheepvaartsluizen zal geen onoverkomelijke bezwaren opleveren. Dit model zal wel een belangrijk verlies inhouden aan schor- en getijdegebieden, zowel in de Oosterschelde als in de Wester- 111

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1975 | | pagina 5