hoging is uit een oogpunt van recreatie en natuurbeheer wel aanvaardbaar. Tijdens de ontzilting van het Grevelingenmeer met behulp van een dichtheidsscherm daalt de capaciteit van de sluis door de extra weer stand van het dichtheidsscherm voor de sluis geleidelijk tot minimaal 50 m3/sec gemiddeld over het etmaal. Met deze capaciteit kan het Grevelingenmeer theoretisch binnen een jaar ontzilt worden tot een zoutgehalte van ca. 300 mg Cl/1. Bij de vormgeving van de sluiskokers is gestreefd naar een venturivorm, dus met een trechtervormige in- en uitlaatopening. Met een dergelijke vormgeving kan een hoge afvoercoëfficiënt bereikt worden, zodat men kan volstaan met een kleinere bruto door- stroomopening ter plaatse van de schuiven in de keel. Bij het vaststellen van de diepte ligging van de sluis zijn de volgende factoren betrokken: de frequentie van luchtaanzuigen ter plaatse van de schuiven, de golfbelasting op de schuiven, de kans op doorlopen van een golfdal in de kokers, en de kosten. Uit vergelijking van een aantal varianten is, als optimaal ontwerp de in de figuren weer gegeven sluis naar voren gekomen. Deze bestaat uit twee kokers, elk met een plafonddiepte in de keel van de sluis van N.A.P.-6,5 m en een horizontale bodem op N.A.P.-11 m; elke koker is in de keel 6 m breed. De plafonddiepte aan de zeezijde en aan de Grevelingenzijde is op N.A.P.-3 m gesteld, voornamelijk om het binnenlopen van golf- dalen in de kokers zoveel mogelijk tegen te gaan en in het belang van de totale vorm geving. Uit gedetailleerd modelonderzoek naar deze koker bleek dat de afvoercoëfficiënt ongeveer 1,5 bedroeg. De kokers zijn ieder 195 m lang. In de keel meten ze 4,5 bij 6 m. De situering van de doorlaatsluis wordt mede bepaald door de diepteligging van het kunst werk. In verband met mogelijke aanzandingen voor de kust dient de sluis aan één van de twee diepe geulen te worden gesitueerd, die door de Brouwersdam worden afgesloten. Om uitvoeringstechnische redenen is het in verband met het aanbrengen van de bemaling van de bouwput echter gewenst de sluis buiten de diepste gedeelten van de geulen te situeren. Dan komen langs de Brouwersdam in principe de plaatranden langs de zuide lijke geul in aanmerking, waar het sluitgat is opgebouwd uit betonblokken; eventueel zullen er verbindingsgeulen van de sluis naar het diepe water aangebracht moeten worden. Ook de plaatranden in de noordelijke geul, waar het sluitgat opgebouwd is uit caissons, komen in aanmerking. In het belang van de eventuele ontzilting is het gewenst de sluis aan de diepste, dat is de zuidelijke geul te situeren. Later zou in deze situatie behalve een sluis in de Grevelingendam en een sluis in de Brouwersdam misschien ook eens een Halskanaal tussen Grevelingenmeer en Haringvliet met een lozings- en/of inlaat- functie, gerealiseerd kunnen worden. Uit een oogpunt van goede verdeling van de inlaat- en lozingsmiddelen over het Grevelingenmeer zou het dan goed uitkomen wanneer de sluis in de Brouwersdam langs de zuidelijke geul lag. Voor een zout Grevelingenmeer is het ook al het meest gewenst de sluis te situeren aan de zuidelijke geul, daar uit metingen blijkt, dat het zoutgehalte voor de kust bij deze geul minder dan bij de noordelijke geul beïnvloed wordt door de zoetwaterlozingen door de Haringvlietsluizen. In een zout Grevelingen meer zal men eveneens het kustwater met het hoogste zoutgehalte willen inlaten. Men heeft besloten de sluis op de rand van de Middelplaat te bouwen. Aan weerszijden van de sluis zullen toeleidingsgeulen vanaf het diepe water naar de sluis gebaggerd worden op een diepte van N.A.P. - 11 m. De onderwatertaluds van de Brouwersdam zullen aan de zeezijde door een betonnen keerwand beëindigd worden, waarbij de hoogte verloopt vanaf N.A.P. bij de sluis tot N.A.P.-11 m bij het eind van het stortebed. Aan de Grevelingenzijde bleek een betonnen grondkerende wand loodrecht op de as van de sluis de meest economische oplossing te zijn. De wanden als zijbegrenzing van het stortebed vanaf N.A.P. -11 m tot N.A.P. 2 m hebben dan nog uitsluitend een stroom- geleidingsfunctie en kunnen daardoor goed koper uitgevoerd worden. De te verwachten ontgrondingen aan weers zijden van de sluis zullen bij de toe te passen stortebedlengte van 121 m aan de zeezijde en 115 m aan de meerzijde toelaatbaar zijn. Het stortebed van de zeezijde zal geheel in de bouwput gemaakt kunnen worden, terwijl dat aan de binnenzijde grotendeels in den natte aangebracht moet worden. Aan de zuid zijde van de sluis zal een vissluis aangebracht worden, welke het mogelijk maakt vissen van uit zee het Grevelingenmeer binnen te schutten. 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1975 | | pagina 29