als doorlaatmiddel genoemd is, zijn er drie principieel verschillende doorlaatmiddelen mogelijk: een doorlaatsluis, een hevel, welke beide onder natuurlijk verval werken, en een gemaal. Bij de Brouwersdam zou een gemaal een zeer dure oplossing zijn. Een gemaal zou wellicht voordelen kunnen hebben indien sterke aan- zanding voor de lozing zou optreden. Naar de huidige inzichten zal een dergelijke ontwik keling zich zeker niet op korte termijn voor doen. Bij het ontwerp van het doorlaatwerk is er overigens toch rekening mee gehouden dat eventueel in een later stadium alsnog pomp- eenheden voor het doorlaatwerk geplaatst moeten kunnen worden. Bij vergelijking van een sluis met een hevel heeft men gedacht aan een sluis met diep gelegen kokers. Voor de hevel bleek eveneens een diepe in- en uitstroomopening gewenst. Mogelijke voordelen van een hevel in de Brouwersdam zouden kunnen zijn, dat een hevel niet lekt in afgeslagen toestand, dat hij een minimum aan bewegende delen heeft en dat zonodig voor de ontzilting van het Greve lingenmeer door middel van verlengde hevel kokers selectief diep water onttrokken kan worden zonder dichtheidsscherm. Mogelijke nadelen van een hevel in de Brouwersdam zouden kunnen zijn, dat om een redelijke debietregeling mogelijk te kunnen maken een vrij grote vacuümpomp moet worden toegepast, hetgeen fijnregeling van het debiet uitsluit. Bovendien kunnen bij een grote kruinhoogte van de hevel cavitatie- problemen ontstaan; men moet er rekening mee houden dat er ijsafzetting in de hevel kokers kan optreden, die immers in afge slagen toestand een vrije waterspiegel heb ben. Oorspronkelijk bestond de indruk dat een hevel gesitueerd kon worden aan de diepe stroomgeulen, omdat er wellicht geen bouw put nodig zou zijn. Dat zou een grote kosten besparing betekend hebben. Uit een nadere detaillering blijkt echter dat zowel voor de bouw van een hevel als voor een doorlaatsluis een aanzienlijke bouwput nodig is. De hevel kokers aan weerszijden van de kruin, de zogenaamde hevelbenen, moeten namelijk bij het doorlaatwerk in de Brouwersdam relatief diep komen te liggen. De kostenramingen voor een sluis en voor een hevel lopen dan ook, voornamelijk door het relatief grote kostenaandeel van de bouwput, niet ver uit een. Daarbij kwam dat alleen uit uitgebreid modelonderzoek zou kunnen blijken hoe de cavitatieproblemen bij een hevel opgelost kunnen worden, daar men nog geen ervaring heeft met dergelijke grote hevels. Het kunst werk zou hierdoor waarschijnlijk later gereed komen. Mede op grond van deze overwegin gen is in de Brouwersdam voor een sluis als doorlaatmiddel gekozen. Bij het dimensioneren van de sluis diende rekening te worden gehouden met alle varian ten die er zijn met betrekking tot de functie van de sluis: lozingsmiddel bij een zoet Grevelingenmeer met en zonder dichtheids- scherm, inlaatmiddel bij een zout Grevelingen meer en lozingsmiddel bij een zout Greve lingenmeer. Zelfs zou de sluis nog afwisse lend als inlaat- en lozingsmiddel dienst moe ten kunnen doen bij een zout Grevelingen meer voor het geval het doorlaatmiddel in de Grevelingendam niet tijdig gereed is. Voor de dimensionering zijn verder van be lang de vervallen en dichtheidsverschillen over de sluis, waarbij de dichtheidsverschil len weer afhankelijk zijn van diepte waarop de sluis ligt. Uit een aantal variabelen is uiteindelijk als meest aantrekkelijke oplossing gekozen een sluis met een effectief doorstroomprofiel van 80 m2 met een bodemligging op N.A.P. -11 m. De lozingscapaciteit van de sluis bedraagt bij een gemiddeld peil op het Grevelingenmeer van N.A.P.-0,20 m gemiddeld over het etmaal 125 m3/sec indien er althans geen dichtheids- verschil over de sluis aanwezig is, dat is dus wanneer het meer zout blijft. Veronderstellen we een zoet Grevelingen meer en een zoutgehalte van het kustwater van 14 500 mg CI/I bij 10° C, dan ontstaat er een dichtheidsverschil van 20 kg/m3; de lozingscapaciteit bedraagt dan 90 m3/sec. Is het Grevelingenmeer zoet en moet er geloosd worden naar kustwater met een zoutgehalte van 18 000 mg Cl/I bij 10° C, dan is het dicht heidsverschil 25 kg/m3, en de afvoercapaciteit 85 m3/sec. De inlaatcapaciteit bedraagt bij een zout Grevelingenmeer op een gemiddeld peil van N.A.P. - 20 cm gemiddeld over het etmaal 140 m3/sec. Met deze capaciteiten kan de sluis in samenwerking met een doorlaat middel in de Grevelingendam de gewenste functies, het zoet houden van een zoet Grevelingenmeer en het zout houden van een zout Grevelingenmeer, vervullen. Geforceerde doorspoeling van een zoet Grevelingenmeer, sporadisch voorkomend en van korte duur, is ook mogelijk. Om dan een lozingscapaciteit van 100 m3/sec gemiddeld over het etmaal te realiseren moet het peil van het Grevelin genmeer, afhankelijk van het zoutgehalte van het kustwater, enigszins verhoogd worden, maximaal tot N.A.P.-0,10 m. Zo'n geringe ver- 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1975 | | pagina 28