De toestand van het oppervlaktewater in
Neder'and - en vooral van de grote, door het AquatiSCh milieubeheer
Rijk beheerde wateren in het zuidwesten des
lands - is de laatste jaren steeds meer tot '1 het Deltagebied
een probleem geworden. Vooral de overma
tige belasting met zout en afvalstoffen
bedreigt deze wateren. De omzetting van
stromende wateren in stagnante bekkens
maakt de problematiek niet eenvoudiger.
Dit artikel handelt over de vraag op welke
wijze het beheer over deze oppervlaktewa
teren het best kan worden ingericht, en welke
doelstelling men daarbij kan nastreven.
Een waterbeheer dat zich niet zonder meer
bij de aangetroffen toestand wil neerleggen,
zal altijd een normatieve redenering moeten
volgen: eerst wordt de vraag gesteld welke
toestand van het water men in een bepaald
gebied wenselijk en mogelijk acht; daarna
wordt de feitelijk voorhanden toestand van
het water in ogenschouw genomen. Uit het
verschil tussen de nagestreefde norm en de
aangetroffen werkelijkheid volgt dan de hoofd
lijn van het beheer: vaststelling van de ge
zamenlijke maatregelen die de gewenste toe
stand dichterbij brengen en die in stand
houden wanneer hij eenmaal bereikt is.
Als algemene regel zou men kunnen stellen:
oppervlaktewater moet zodanige eigen
schappen bezitten dat het zoveel mogelijk
gebruiksfuncties kan vervullen.
Een groot aantal functies kan in principe door
alle Deltawateren worden vervuld: vrijwel alle
wateren zijn geschikt of kunnen geschikt
gemaakt worden voor scheepvaart, water
afvoer, waterberging, watersport, oever
recreatie en de circulatie van koelwater.
Andere functies zijn specifiek voor bepaalde
watertypen, hetzij zoet of zout stagnant water,
dan wel zout of brak getijwater. Zo kunnen de
drinkwatervoorziening, de landbouw- en
industriewatervoorziening en de zoetwater
visserij alleen terecht met zoet water, terwijl
de schelpdierencultures, de zoutwatervisserij
en zekere soorten van natuurlijke omgevingen
op zout water zijn aangewezen. De boven
genoemde grondregel geldt evenwel voor
alle watertypen, en zeker waar het afgesloten
bekkens betreft. Het is verstandig een bekken
zo te beheren dat voor de toekomst zoveel
mogelijk functies worden opengehouden.
In een dichtbevolkt land als het onze kunnen
de functies die men aan een bepaald water
toekent zelfs op korte termijn ingrijpend
veranderen. Heeft een bepaald Deltabekken
echter negatieve effecten in zich verzameld,
dan kan zo'n functieverandering misschien
niet meer worden gerealiseerd. Het Brielse
Meer bijvoorbeeld, waar veel fosfaten in de
bodem zijn vastgelegd, zou zelfs na sanering
nog jarenlang een hoge fosfaatlast behouden,
doordat het fosfaat weer uit het bodemslib
wordt vrijgemaakt. Het Brielse Meer lijkt in
dit opzicht op een zeker Zweeds meertje waar
na sanering van de afvalwaterlozingen ook
nog de hele modderlaag van de bodem
geschraapt moest worden om het water
gezond te krijgen.
Een tweede reden om de waterkwaliteit in alle
Deltabekkens te optimaliseren ligt daarin, dat
ze veelal onderling gekoppeld zijn. Om het
ene bekken zijn gewenste functies te doen
vervullen moeten ook aan aangrenzende
wateren bepaalde eisen worden gesteld.
Aangezien het water in een bekken pas vol
ledig in staat is aan zoveel mogelijk functies
te voldoen wanneer het aquatische eco
systeem er goed functioneert, kan het advies
voor het waterbeheer ook zo worden gefor
muleerd: beheer het water zo, dat het eco
systeem er goed functioneert. Deze gedrags
lijn, waar in de praktijk heel wat haken en
ogen aanzitten, vereist voor alles een een
voudig beheer. Goed functionerende
ecosystemen houden immers zichzelf in stand,
ze zijn stabiel. Zijn de goede randvoor
waarden eenmaal aanwezig, dan zijn er verder
nog nauwelijks beheersmaatregelen nodig
om het systeem in stand te houden. Er
zullen in zo'n systeem maar kleine fluctuaties
489