Versterking van hoogwater- keringen in het beneden rivierengebied A. De werken van het Deltaplan In de rapporten van de Deltacommissie, die in de jaren na de stormvloedramp van 1953 zijn gepubliceerd, liggen de hoofdlijnen vast van het Deltaplan. De wettelijke basis voor uit voering van dit plan is gelegd in 1958, toen de Deltawet werd aanvaard. Volgens deze wet moesten ter beveiliging van het land tegen hoge stormvloeden een aantal hoofd- en nevenafsluitdammen in de zeegaten worden aangelegd en sommige gedeelten bestaande hoogwaterkering langs de kust en de benedenrivieren en zeearmen worden versterkt. Als men over Deltawerken spreekt wordt meestal gedacht aan de hoofdafsluitdammen zoals bijvoorbeeld de Haringvlietdam, de Brouwersdam en de Veeredam of de neven afsluitdammen zoals de dam in de Zand- kreek, de Grevelingendam en de Volkerakdam of de stormvloedkering in de mond van de Hollandse IJssel. Deze afsluitdammen en afsluitingswerken met daarin of daarbij veelal uitwaterings- en/of schutsluizen vormen inderdaad spectaculaire onderdelen van het Deltaplan. Daarnaast vormt de minder tot de verbeelding sprekende versterking van de bestaande hoogwaterkeringen evenwel een even belangrijk onderdeel van de Delta werken. In de rapporten van de Deltacommissie is nagegaan welke reeds aanwezige hoogwater keringen langs de kusten van de Noordzee en de Waddenzee, langs de Westerschelde en langs de benedenrivieren in het zuidwesten van het land in aanmerking komen om te worden versterkt. In het Bericht 68 (mei 1974) is uiteengezet, dat voor dijkverhogingen de statistisch te ver wachten stormvloedstanden bekend moeten zijn welke als uitgangspunt dienen voor de bepaling van de hoofdafmetingen van de waterkeringen. Nadat de basispeilen zijn berekend, waarbij is uitgegaan van een stormvloedstand van N.A.P. 5 m te Hoek van Holland, worden voor elk kustvak en elk riviervak de ontwerp- peilen vastgesteld. Al naar de ligging van het dijkvak en de aan wezigheid van hoog voorland of een buiten polder wordt daarna de golfoploop bepaald. Soms moet langs de kust of bij havens met bui-oscillaties rekening worden gehouden. Dit zijn onregelmatige schommelingen van de waterspiegel bij uitschietende extra harde stormwind. Eveneens zal in bepaalde gevallen met buistoten rekening moeten worden gehouden. Voorts moet rekening worden gehouden met de relatieve bodemdaling, dat is de snelheid van de algemene daling van het land ten opzichte van de gemiddelde zeespiegel; voor de berekening is het daarbij niet belangrijk of de bodem daalt dan wel de zeespiegel rijst. De relatieve bodemdaling bedraagt ongeveer 20 cm per eeuw. Al naar de belangrijkheid van het dijkvak, de aanwezigheid van een verkeersweg erop en dergelijke overwegingen meer, zal het tijdvak bepaald moeten worden waarover de relatieve bodemdaling in reke ning wordt gebracht. Deze tijdsperiode be draagt in elk geval tenminste 25 jaar. Van oudsher zijn in de verschillende provin cies van ons land de minimaal toelaatbaar geachte kruinhoogten van dijken vastgelegd in de zogenaamde dijktafels. Men spreekt dan ook van de dijktafelhoogte waaraan een dijk vak moet voldoen. De mate waarin de dijk tafelhoogte het ontwerppeil te boven gaat, wordt waakhoogte genoemd. De minimale waakhoogte moet tenminste enige decimeters bedragen; meestal bedraagt ze in verband met de golfoploop aanzienlijk meer. Vanwege zettingen in de ondergrond moet bij de aanleg of de verbetering van een dijk een bepaalde overhoogte worden aangehouden. Deze zettingen kunnen vooraf min of meer nauwkeurig worden bepaald na het uitvoeren van een grondmechanisch onderzoek. Daartoe moeten onder meer grondboringen worden verricht en grondmonsters in het laboratorium onderzocht. Ook moet rekening worden 522

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 38