E
HORRVIK
PFAFFIKE
REIFENSEE BALDEGGERS
SEE JURICHS
MEND0TA
rT/.
■;tür/^
■O.LÉMAN^
.TAHOE
10° 101 10* 103 10*
Fig. 2. Fosfaatbelasting en
trofiegraad in relatie tot de
diepte van een aantal meren
rijkdom afnemen tot een laag niveau. Zeer
hoge concentraties van nutriënten, zoals ze
in de natuur niet spoedig zullen voorkomen,
kunnen zelfs vergiftig zijn. Uit het boven
staande blijkt dat niet voor aile beheers-
doelen bekend is, waar de meest geschikte
randvoorwaarde ligt voor de nutriënten
rijkdom. Voor soortenrijkdom is hij nog zeker
niet te geven.
Natuurlijk is het vooral belangrijk de rand
voorwaarde te kennen van dat nutriënt dat
door een technische maatregel, zoals fosfaat
verwijdering, beperkend kan worden gemaakt.
Over de eutrofiëring van zout water is veel
minder bekend dan over die van zoetwater
bekkens. Waarschijnlijk zal er eenzelfde
relatie gelden als voor zoet water.
Voorlopig lijken de negatieve effecten van de
eutrofiëring van zout water mee te vallen.
Nader onderzoek is echter dringend nodig om
de grenswaarden te kunnen vaststellen.
De grote rivieren in vele Westerse landen
worden vervuild met een zeer groot aantal
stoffen, waaronder ook een aantal gifstoffen.
Deze stoffen komen uiteindelijk in zee terecht,
maar belasten ook de in het stroomgebied
liggende bekkens en estuaria.
De vergiftigde stoffen kan men op grond van
hun gedrag in het milieu in drie groepen
indelen: Allereerst zijn er toxische stoffen die
omgezet kunnen worden in relatief onschul
dige verbindingen, zoals fenol. Dan kent men
toxische stoffen die persistent zijn; als voor
beeld gelden sommige zware metalen die niet
accumuleren. Ten slotte zijn er ook toxische
stoffen die persistent zijn en die zich boven
dien ophopen in de weefsels van organismen,
zoals bijvoorbeeld gechloreerde koolwater
stoffen.
De effecten van deze stoffen zijn weliswaar
goed bekend maar meestal alleen van labora
toriumonderzoek. Gegevens uit veldonderzoek
laten zelden eenduidige conclusies toe. Dit
maakt het opstellen van grenswaarden tot een
zeer moeilijke zaak. Daarbij komt nog dat het
om zeer veel stoffen gaat en dat het labora
toriumonderzoek tot nu voornamelijk over-
levingsexperimenten heeft uitgevoerd, terwijl
experimenteel onderzoek naar de effecten op
ontwikkeling, groei en voortplanting veel
relevanter is.
De enige richtlijn die men nu kan geven is dat
de belasting van een meer met deze stoffen
zo gering mogelijk moet zijn. De grootste
aandacht moet daarbij uitgaan naar de stoffen
die voorkomen op de zwarte en grijze lijsten
van de internationale conventies tegen de
vervuiling van de Rijn en de Noordzee, afge
drukt in het vorige Bericht, blz. 445. Bij lang
durige belasting met persistente gifstoffen of
nutriënten kan er een grote accumulatie in
een bekken optreden. Neemt de vervuiling
daarna af, dan is de kans niet uitgesloten dat
een zo sterke nalevering vanuit de bodem
gaat optreden, dat het ecosysteem daar nog
lang de nadelige gevolgen van ondervindt.
Een bekken dat met zeer kleine hoeveelheden
water ververst wordt is tamelijk geïsoleerd
van zijn omgeving. Deze isolatie kan gunstig
zijn in verband met de belasting met allerlei
stoffen, zoals chloriden, nutriënten en
toxische stoffen. Een open systeem, zoals dat
van een estuarium met uitwisseling vanuit de
rivier en naar zee, heeft meer mogelijkheden
om invloeden te ondergaan. Dit kan ongunstig
zijn, vooral bij grote nutriëntentoevoer, maar
ook gunstig, door de mogelijkheid van vesti-
492