rijkste nutriënten, fosfor en stikstof, wordt voor een belangrijk deel bepaald door aan voer, afvoer en vastlegging in dat water. Zoals reeds eerder in deze Berichten is be sproken, heeft verhoging van de nutriënten concentratie vooral in zoetwaterbekkens een aantal ongewenste gevolgen. Kort samengevat kan eutrofiëring leiden tot de volgende veranderingen. Het zuurstofgehalte gaat sterker fluctueren. Dit wordt veroorzaakt door de toegenomen zuurstofproduktie overdag, maar ook door het toegenomen zuurstof verbruik vanwege de grotere biomassa van de levensgemeenschap. Er kan zuurstofloosheid optreden in de diepe delen van gestratificeerde bekkens. Dit is op zich al een negatief te beoordelen ver schijnsel; maar bovendien worden onder zuurstofloze omstandigheden veel fosfaten uit de bodem vrijgemaakt, die het eutrofiërings- proces versterken. Er kunnen moeilijk voorspelbare, massale algensterften optreden met als gevolg sterke daling van het zuurstofgehalte, tot zuurstof loosheid toe. Het water wordt troebeler door de algenbloei, waardoor waterplanten op den duur door lichtgebrek verdwijnen. Het ver dwijnen van waterplanten veroorzaakt weer het verdwijnen of afnemen van nog meer soorten organismen, die waterplanten nodig hebben voor hun voortbestaan. De levens gemeenschap wordt hierdoor armer. Verder neemt ook het aantal soorten bodemdieren en planktonsoorten af. In zoet water gaan groen- wieren en blauwwieren domineren. Vooral de laatsten veroorzaken een reeks van problemen. Ze scheiden stoffen af die een onaangename reuk of smaak aan het water kunnen geven. Verder kunnen ze ook gifstoffen uitscheiden die eventueel vis- en veesterfte kunnen ver oorzaken. Verder geven ze esthetisch veel bezwaren omdat ze bij bepaalde omstandig heden gaan drijven. Men krijgt dan op bepaalde plaatsen in het meer opeenhopingen van drijflagen. Op grond van ervaring heeft men enige algemene normen ontwikkeld voor een toe laatbare en voor een kritische belasting van bekkens met fosfor- en stikstofverbindingen in relatie tot de diepte (zie fig. 2). Deze grafiek geeft slechts de grenzen aan tussen voedselarm, matig voedselarm, en voedselrijk water, maar er wordt geen verdere onder verdeling meer aangebracht in het voedsel- arme en voedselrijke gebied. Vooral een verdere indeling van het voedselrijke of eutrofe gebied is gewenst, omdat in Neder land de wateren van oudsher al eutroof geweest moeten zijn. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat het water in de beneden loop van een rivier, waarmee onze bekkens gevoed worden, van nature reeds voedselrijker is dan hogerop in het stroomgebied. Daarbij komt nog dat de Nederlandse wateren meestal ondiep zijn in vergelijking met de buitenlandse, en dat bij gelijkblijvende nutriëntenbelasting per m2 een ondiep bekken eerder eutroof zal zijn dan een diep (fig. 2). De soortenrijkdom als functie van de voedsel- rijkdom van een bekken zal er ongeveer uit zien zoals weergegeven in figuur 3. In een nutriëntenloos meer kan geen levensgemeen schap bestaan, maar in oligotroof water kan de soortenrijkdom al hoog zijn. Hoewel het soortenspectrum sterk kan veranderen met toenemende voedselrijkdom hoeft dat in het eutrofe gebied niet het geval te zijn. Pas bij een hoge voedselrijkdom gaat de soorten- 491

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 7