voorkomen in de aantallen van de samen
stellende soorten organismen. Plotselinge en
geweldige blauwalgenbloei, of een muggen
plaag zal men er niet aantreffen. Wel wordt
het systeem gekenmerkt door een grote
variëteit van organismen, waaronder even
tueel zeldzame.
Daardoor heeft het ook waarde als recreatie-
en onderzoeksgebied. Van de meeste Delta
bekkens is wel redelijk goed bekend welke
soorten organismen erin voorkomen, maar
van de onderlinge relaties tussen de soorten
weet men slechts weinig af. Het valt ook niet
te verwachten dat dit inzicht op korte termijn
bereikt zal worden aangezien het hier zeer
complexe relaties betreft.
De beheerder van het water hoeft door dit
tekort aan kennis in de praktijk niet overmatig
te worden gehinderd.
In eerste benadering zijn er wel een aantal
voorwaarden te geven, die tot een goed
aquatisch systeem kunnen leiden. Men moet
hierbij voor ogen houden dat de milieu
factoren ook in natuurlijke omstandigheden
sterk kunnen fluctueren of een ruimtelijke
variatie kunnen vertonen, en dat ze daarbij
waarden bereiken die lang niet altijd optimaal
zijn. Er is dus een bepaalde marge van
omstandigheden, waarbinnen het systeem min
of meer probleemloos functioneert.
Het gaat er maar om, zodanige grens
waarden voor deze omstandigheden te vinden,
dat de organismen zich daarbinnen wel
bevinden. Aangezien deze grenswaarden
vanwege onze geringe kennis alleen op
grond van ervaring benaderd kunnen worden,
kan het zijn dat er in de loop van de tijd
onder invloed van verbeterde inzichten moet
worden bijgestuurd. Dit zal tot de normale
procedures dienen te gaan behoren.
Een aantal van deze grensvoorwaarden, zoals
die voor de verschillende bekkens in het
Deltagebied zouden kunnen worden aange
houden, worden hieronder nader besproken.
Door de Duitse onderzoeker Remane is een
relatie vastgesteld tussen het aantal voor
komende soorten organismen en het zout
gehalte, uitgedrukt in miligram chloorionen
per liter, in het overgangsgebied van de
Noordzee en Oostzee. Uit dit onderzoek
resulteerde de inmiddels befaamde 'kromme
van Remane' (fig. 1), die ook in deze
Berichten al eens eerder werd afgedrukt.
We zien dat bij een chloridegehalte van 17 000
mg Cl/I of hoger het soortenaantal van
zoutwatergebieden maximaal wordt; voor
zoetwaterorganismen wordt dit maximum
bereikt bij gehalten kleiner dan 300 mg/l.
Fig. 1. De brakwaterkromme
van Remane, aangepast naar
Kinne, 1971
Het kleinste soortenaantal wordt gevonden
bij een chloridegehalte van 3000-4500 mg Cl/I.
Het grootste deel van de bij deze concentra
ties aangetroffen soorten bestaat uit echte
brakwatersoorten. Het aantal soorten brak
waterorganismen is veel kleiner dan het
aantal zoetwater- of het aantal zoutwater
organismen.
Wanneer soortenrijkdom een belangrijk crite
rium is, zal men derhalve moeten kiezen
tussen zoet water of zout water. De kromme
van Remane is opgesteld voor ongewervelde
dieren, maar geldt in principe ook voor vissen,
waterplanten, algen en zeewieren.
Hoe streng men deze randvoorwaarden in het
Deltagebied kan toepassen is moeilijk aan te
geven. Het is bijvoorbeeld een feit dat ook
voor de afsluiting van het Volkerak de zout
gehalten in de Oosterschelde ver beneden de
16 000 mg Cl/I konden dalen; evenwel was de
Oosterschelde ook toen zeer soortenrijk.
Toch wordt voor zoute wateren thans alge
meen een minimaal zoutgehalte van 16 000
Cl/I en voor zoete wateren een maximaal
zoutgehalte van 300 mg/l wenselijk geacht.
Anderzijds moet men uit de kromme niet
concluderen, dat brakwatersystemen uit
beheersoogpunt ontoelaatbaar zouden zijn.
Zulke estuariene biotopen komen op vele
plaatsen in de wereld voor en als zodanig
hebben ze hun eigen waarde. Wel moet opge
merkt worden dat het geen soortenrijke
stabiele systemen zijn.
Vervuiling door makkelijk afbreekbare stoffen
die voorkomen in huishoudelijk afvalwater,
veroorzaakt in het Deltagebied problemen
door het feit dat er bij de afbraak nutriënten
vrijkomen die eutrofiëring veroorzaken. De
concentratie in een bekken van de belang-
490