Fig. 1. Ondiepe gebieden in
het Grevelingenmeer
Fig. 2. Verspreiding van
mosselbanken, zeegrasvelden,
darmwiervegetaties en saliene
moerasweiden in het meer (naar
P. H. Nienhuis, Neth. Journal
Sea Research 1970, blz. 20-49)
Fig. 3. Verspreiding van wieren
en zeegrassen in het meer (naar
De Bree, Nienhuis en Ver-
schuure, Delta Instituut voor
Hydrobiologisch Onderzoek
1973-11)
water gelegen gebieden betrekkelijk weinig
plantengroei geconstateerd. Voor een belang
rijk deel werd vestiging en/of uitbreiding
verhinderd door de mechanische krachten
van getij en wind.
Sterke stromingen, bewegelijk water en een te
zandig substraat waren er de oorzaak van dat
vooral het westelijk deel van het bekken arm
aan begroeiing bleef. Op enkele plaatsen
kwam Zeegras voor, met name langs de
noord-oostzijde van de Flompelvoet en de
Veermansplaat, op de slikken bij Herkingen
en op enkele delen van de Slikken van
Flakkee. Laatstgenoemde velden gingen bij
het droogvallen na de afsluiting verloren.
Na het wegvallen van het getij werden de
omstandigheden voor bijvoorbeeld Zeegras
op vele plaatsen gunstiger, zodat dit gewas
zich kon handhaven en uitbreiden. Dit is onder
andere in het belang van enkele vogelsoorten
zoals Zwaan en Rotgans; ook is het belangrijk
voor Meerkoet, Smient en Pijlstaart, die
hunnerzijds een al te explosieve ontwikkeling
van Zeegras in het bekken vooralsnog voor
komen. Behalve van Zeegras trad er ook een
explosieve ontwikkeling op van enkele grotere
soorten bruin- en groenwieren. Op rustige
plaatsen ontwikkelde zich massaal Zeesla en
Darmwier.
De ontwikkelingen in de vegetatie dragen bij
tot een grotere diversiteit. De vegetatie ver
vult zelf een belangrijke schakelfunctie in de
voedselketen. Ze draagt door haar massaliteit
bovendien in niet geringe mate bij tot ver
betering van de waterkwaliteit, onder andere
doordat ze nutriënten vastlegt.
Het ligt in de lijn der verwachting dat zich
in deze gebieden nieuwe soorten zullen
vestigen, zeker als de sluis in de Brouwers-
dam klaar is en als met het inlaten van zee
water nieuwe levenskiemen binnenkomen.
Bovendien zuilen er tussen de soorten onder
ling verschuivingen plaatsvinden in aantallen
tot er een nieuw evenwicht zal ontstaan. Door
de zeldzaamheid van het milieutype op deze
breedtegraad, het semi-stagnante zoute water
en de uitgestrekte ondiepe gebieden in ver
schillende exposities, is het optreden van
specifieke plantengemeenschappen niet
uitgesloten.
Op en in de bodem van het Grevelingenmeer
wordt een fauna aangetroffen die onder te
verdelen is in een viertal groepen: filtreerders,
zoals Mossel, Kokkel, Zeepok en diverse
Worm-soorten; sedimenteters, zoals
Zeepier-soorten en Nonnetje; roofdieren zoals
Anemoon-soorten, Zeestersoorten, Krab-
soorten en herbivoren zoals het Wadslakje.
Soorten met een sterke binding aan het getij
zullen, voor zover nog aanwezig, verder
verdwijnen; doch er zullen andere soorten
voor in de plaats komen, te sneller wanneer
door de nieuw te bouwen sluis nieuwe levens
kiemen kunnen binnendringen in het Greve
lingenmeer.
Alle genoemde groepen bodemdieren komen
overal voor. De grootste hoeveelheid wordt
echter aangetroffen in gebieden ondieper dan
2V2 m. De ene groep is afhankelijk van
waterbeweging en het voorkomen van
plankton, een andere groep van licht en de
mate van sedimentatie van organisch mate
riaal. Voor deze groepen geldt eveneens dat
ze in vele opzichten schakelfuncties vervullen
in de voedselketen. Ze zijn bij voorbeeld van
belang voor bepaalde soorten vissen en
vogels.
Voor de vissen geidt in het bijzonder dat de
ondiepe gebieden in het afgesloten Greve
lingenmeer door hun grotere produktie aan
biomassa van groot belang zijn. Hierbij moet
wel aangetekend worden dat bij een aantal
vissoorten die in het meer zijn achterge
bleven, zoals Harder, Geep, Tong, Schol en
Bot, geen verjonging wordt geconstateerd,
doch in een aantal gevallen, bij voorbeeld bij
de Schol, wel groei van de opgesloten vissen.
Het ophouden van de voortplanting van deze
vissoorten ligt vooral daaraan, dat ze de
trekbewegingen van het meer naar de zee en
omgekeerd niet meer kunnen volbrengen.
Aal en Sprot blijken wel met succes in- en
uit te trekken via de Sluis bij Bruinisse.
Andere vissoorten, met name enkele Grondel
soorten en het Korenaarvisje, kunnen zich in
het Grevelingenmeer wel voortplanten en
nemen de plaats in van de verdwenen
soorten. Overigens spelen deze kleinere
517