mogelijkheid tot kieming hier groter zijn ge weest dan elders, omdat Schorrekruid in het najaar afsterft en een kale bodem achterlaat en zelf pas laat in het seizoen tot wasdom komt. Bij de voortgeschreden ontzilting tot het niveau waarop Akkerdistel, Strandmelde en Spiesmelde konden kiemen, vonden deze kiemplantjes een kale bodem en konden zich ongestoord ontwikkelen. Een heel andere situatie treffen we aan op de wat hogere gronden die beweid werden. De door beweiding ontstane Kweldergrasmat heeft nauwelijks kiemgelegenheid geboden aan andere planten. Vandaar dat het vege tatie-patroon op de hogere beweide gronden, die van eenzelfde zwaarte zijn als de noorde lijke kommen, nauwelijks veranderd is. Kweldergras is gaan domineren behalve in een paar lagere gebieden, die waarschijnlijk van 1972 heeft de vegetatie er nauwelijks veranderingen ondergaan. Plaatselijk heeft Gewone Zoutmelde soorten als Kweldergras en Schorrekruid geheel verdrongen. Dit moeten we toeschrijven aan de betere door luchting van de grond, gevolg van het weg vallen van de getijdebeweging. Verder stond de bedekking van de grond het kiemen van andere soorten in de weg. Op de lagere oeverwallen, waar de invloed van het zoute water het grootst was, hebben waarschijnlijk de geringe dichtheid van de vegetatie in 1972 en een snelle ontzilting er sterk toe bijge dragen, dat er zich vele nieuwe soorten konden vestigen. Op de voornamelijk zandige bodem van de schorrand hebben zich de meest soorten- rijke vegetaties van het gehele noordelijke deel van de schorren van Flakkee ont- te nat waren en/of kapotgetrapt waren. Op deze plekken treffen we veelal Akker distel, Strandmelde, Akkermelkdistel en Basterdwederiksoorten aan. In de lagere en zanderige kommen is Engels slijkgras geheel verdwenen. Zeeaster heeft zich zeer sterk uitgebreid. Het patroon van de vegetatie is, wat betreft grootte en vorm van de gekarteerde eenheden, nauwelijks ver fijnder geworden. Daar waar het schor het verst ontwikkeld is, zijn ook de oeverwallen het hoogst en wat de vegetatie betreft het best ontwikkeld. Op de lage oeverwallen in het noorden be vond zich daarom geen normale oeverwal- begroeiing. Op deze lage oeverwallen is in 1973 een veelheid van vegetatietypen ontstaan. Op de hogere oeverwallen vertoont de vege tatie een veel constanter beeld. Ten opzichte wikkeld. Snelle doorluchting en ontzilting van de bodem is daar de oorzaak van ge weest; ook konden er door de geringe be groeiing na de afsluiting allerlei zaden kiemen, niet gehinderd door een bestaand vegetatiedek. In 1972 werd de gehele schorrand geken merkt door het frequent voorkomen van Engels slijkgras. Van noord naar zuid gaande overheersten in 1972 achtereenvolgens de volgende soorten en combinaties: Schorre kruid en Krulmos; Zeeaster en Kweldergras; Zeekraal; Zeeaster; Kweldergras als meest frequent voorkomend en dominent met Zee aster. In 1973 blijkt Engels slijkgras, op wat lage randjes na, vrijwel verdwenen. In de gevarieerde vegetatie die hieruit is ont staan, zijn Basterdwederiksoorten in deze zone het belangrijkst geworden. 511

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 27