produktie door het Delta Instituut voor
Hydrobiologisch Onderzoek is gebleken dat
het produktieseizoen in de Grevelingen na de
afsluiting vroeger begint dan daarvoor.
Vroeger trad de maximale voorjaarsproduktie
op in april, en nu in maart. De oorzaak van
dit verschil ligt in de verminderde troebelheid
van het nu vrijwel stilstaande water. De om
vang van de jaarproduktie van algen verschilt
echter in de jaren voor en na de afsluiting
nauwelijks.
Het fosfaatgehalte in het Grevelingenmeer
vertoont een opvallend verloop. De concen
tratie is in verhouding tot die van anorga
nische stikstof hoog. Zeer merkwaardig is
het verloop van de orthofosfaat- en totaal-
fosfaatconcentraties in 1972, 1973 en 1974.
Van januari tot maart neemt deze concen
tratie af, om vanaf ongeveer mei weer toe te
nemen, en na september weer langzaam af
te nemen.
Dit verloop is juist tegengesteld aan de ver
wachting. In de zomer wordt door algen
immers ook veel fosfaat gebruikt. De totaal-
fosfaatbalans van de 2e helft van 1972 is
daardoor moeilijk te verklaren. Het is wel
zeker dat fosfaat in de Grevelingen niet
beperkend werkt op de algengroei. Daarvoor
is de minimale orthofosfaatconcentratie nog
te hoog; bovendien begint in de voorzomer
het orthofosfaat juist toe te nemen.
De invloed van nutriënten zoals hierboven
beschreven, beperkt zich tot de kwantitatieve
aspecten van de levensgemeenschap, name
lijk de omvang van de primaire produktie en
van de maximale biomassa van verschillende
organismen. De nutriënten oefenen echter ook
invloed uit op de kwalitatieve samenstelling
van de levensgemeenschap. Dit is vooral
duidelijk in zoete wateren (zie Bericht 67,
februari 1974). Echter ook in zout water
kunnen sterke verschuivingen in de samen
stelling van de levensgemeenschap optreden.
Van zeer grote betekenis voor de samenstel
ling en de soortenrijkdom van de levens
gemeenschap is het zoutgehalte. De kromme
van Remane toont een verband tussen soor
tenrijkdom en zoutgehalte. Tussen 16%o en
4,5%o neemt het soortenaantal sterk af met
het zoutgehalte. Als men voor een zout
Grevelingenmeer kiest, dan moet het zout
gehalte er dus liefst boven de 16°/oo liggen.
Maar hoe verliep het chloridegehalte van de
Grevelingen in 1973 en 1974?
In 1973 schommelde de concentrate tussen
16 en meer dan 17%o. In het voorjaar van
1974 daalde de concentratie zelfs beneden de
15°/oo, om in juli van dit jaar weer te stijgen
tot 16%>o. De laagste concentraties in 1974
zijn dus lager dan die in 1973. Dit duidt op
een geleidelijke daling van het zoutgehalte
onder invloed van de zoetwaterlast.
Deze daling zal doorgaan, totdat er voldoende
zout water kan worden ingelaten, dat wil
zeggen totdat de sluis in de Brouwersdam
gereed is. Steeds verdergaande verlaging
van het zoutgehalte zal uiteindelijk leiden tot
vermindering van het aantal soorten orga
nismen. Tot nu toe zijn er echter geen duide
lijke gevolgen van het verminderde zout
gehalte voor de levensgemeenschap
aanwijsbaar. Het zoutgehalte van het
Grevelingenmeer zal in ieder geval nooit lager
hoeven te zijn dan dat van het Zijpe, waarmee
het meer via de sluis bij Bruinisse verbonden
is.
Na de afsluiting is de levensgemeenschap
nogal veranderd. Allereerst stierven alle
organismen in de hogere delen van de getij
zone, zowel zeewieren als allerlei bodem-
dieren. Ook in de diepere geulen trad sterfte
op bij de bodemdieren door daling van het
zuurstofgehalte.
Na de afsluiting trad herstel in. Er ontstond
een levensgemeenschap waarin 50% voor
kwam van de bodemdieren, 60-70% van de
zeewieren en 80% van het fyto-enzoöplankton
dat men in een getijde-estuarium aantreft.
Ook de visfauna is bezig te verarmen. Bij
onderzoekingen van het Delta Instituut vond
men tussen 1960 en 1970 32 soorten, in 1971
26, in 1972 25 en in 1973 23 soorten. Daarnaast
namen vele van deze soorten ook kwantitatief
af. Toch wordt er op dit moment door sport
vissers nog veel platvis gevangen, zoals bot,
schar en schol. Dit zal zonder tegenmaat
regelen niet zo door kunnen gaan omdat het
499