minder is de totale nutriëntenlast die men
daarmee inhaalt.
Afleidingen van polderwater en afvalwater
naar zee verminderen bovendien de directe
nutriënten belasting.
Minimalisering van het aantal schuttingen ten
behoeve van scheepvaartverkeer tussen zoute
en zoete bekkens vermindert de zout- of zoet-
belasting en daarmee de noodzaak van extra
watertoevoer voor zout- of verzoetingsbe-
strijding. Naast de tot nu toe genoemde
mogelijkheden om de belasting van het water
met welke ongewenste stoffen dan ook te
verminderen, kan men ook het afvalwater en
het rivierwater gaan defosfateren.
Bij een getijdebekken heeft men geen ge
legenheid de nutriëntenbelasting vanaf de
zeezijde te beperken. Als de concentratie in
het kustwater stijgt, neemt ook de belasting in
het getijdebekken toe. Het is echter niet juist
de belasting door het getij te vergelijken met
andere belastingsbronnen. Immers in het zee
water leeft al een algengemeenschap die
nutriënten opneemt en vastlegt. De accumu
latie van nutriënten zal in een beperkt
getijdensysteem groter zijn dan in een
normaal getijdengebied.
Hoe men deze accumulatie moet beoordelen
is nog niet bekend, maar een adequaat
nutriëntenbeleid houdt wel in dat men ook
voor een bekken met beperkt getij z'n maat
regelen moet nemen voordat het in functie is,
om het gevaar van al te grote accumulatie en
de daaruit voortkomende mobilisatie nader
hand te voorkomen.
De gunstige onbelaste uitgangstoestand moet
men zoveel mogelijk behouden.
Beperking van de belasting met toxische
stoffen kan alleen bereikt worden door ver
bodsbepalingen en door de vermindering van
de waterinlaat in afgesloten wateren.
In getijdenbekkens kan men geen invloed op
de belasting uitoefenen. In een gedempt
getijdenbekken zal een sterkere accumulatie
optreden dan in een normaal getijdengebied
vanwege sedimentatie van slib waarin de
toxische stoffen geadsorbeerd zitten.
Een waterbeheerder zal proberen zoveel
mogelijk belangen te dienen en daarbij
tegelijk eventuele toekomstige gebruiks
mogelijkheden openhouden. Hij wil dus een
ecosysteem dat aan zoveel mogelijk functies
kan voldoen. Hoe meer functies een systeem
moet vervullen des te moeilijker zal het echter
zijn die functies optimaal te laten verlopen.
Sommige functies zijn goed verenigbaar met
elkaar; andere weer niet of minder. De mate
van verenigbaarheid van functies hangt
meestal af van de moeite die men moet doen
om ze op dezelfde plaats te verenigen.
Een zoetwaterecosysteem biedt het grootste
aantal functie-mogelijkheden, vooropgesteld
dat het aan hoge milieuhygiënische eisen
voldoet. Het kan echter niet voldoen aan die
specifieke functies die onverenigbaar zijn met
zoet water zoals de schelpdiercultuur, de
zoutwatervisserij, en het behoud van bepaalde
rijke zoutwatergetijde-levensgemeen
schappen.
Wanneer men alle belangen tot hun recht wil
laten komen zal het noodzakelijk zijn functie
scheiding of verdeling van de ruimte toe te
passen.
Dit betekent dat onverenigbare functies in af
zonderlijke bekkens moeten worden uitge
oefend. Binnen deze bekkens zullen dan ge-
bruikscompromissen moeten worden bereikt,
dat wil zeggen dat de intensiteit van één
functie een bepaalde waarde niet mag over
schrijden. Het aantal motorboten zal bijvoor
beeld beperkt moeten worden om geen
schade toe te brengen aan andere functies,
zoals de levensgemeenschap of de oever
recreatie. Verder moet men bedenken dat met
de keuze voor een bepaalde bestemming ook
die van andere bekkens min of meer vast
gelegd kan worden. Zo is bijvoorbeeld een
zoute Oosterschelde niet of slechts zeer
moeilijk te combineren met een zoet Veerse
Meer.
495