In de Griendweipolder op Tiengemeten foura-
geren veel Brandganzen. Langs de zuidkust
van Tiengemeten en de kust van Overflakkee
komen veel Grauwe Ganzen en Wilde Eenden
voor, alsmede Wintertalingen en Slobeenden.
Op de gorzen bij Middelharnis ziet men veel
Brandganzen, Grauwe Ganzen en Smienten.
De Korendijkse en Beninger Slikken in de
Spuimond zijn pleisterplaatsen voor Grauwe
Ganzen en verschillende soorten zwemeenden,
Bergeenden en Meerkoeten.
De Slijkplaat is een belangrijke slaapplaats
voor ganzen en eenden. Geregeld treft men
hier ook nog enkele soorten steltlopers aan,
zoals Kluten, Rosse Grutto's en Strandlopers.
De meest oostelijke punt wordt door de Aal
scholver als rustplaats gebruikt.
De Scheelhoek is een belangrijk fourageer-
gebied voor verschillende soorten ganzen en
eenden. Ook wordt het gebied door reigers
bezocht.
Vóór de afsluiting van het Brouwershavense
Gat bood het Grevelingenbekken fourageer-
mogelijkheden voor grote aantallen steltlopers
en eenden. Na de afsluiting viel een groot deel
van die mogelijkheden weg. De wadvogels zijn
nu uitsluitend aangewezen op de oeverstroken,
waarbij de flauwste helling de grootste mo
gelijkheden biedt. Gelukkig is dit soort ge
bieden in de Grevelingen nog op vele plaatsen
aanwezig. Het meer heeft tot nu toe een hoog
zoutgehalte, zodat van de oorspronkelijke
wadvogelpopulatie nog steeds een deel
aanwezig is gebleven.
Vóór de afsluiting was van een aantal soorten
de winterpopulatie groter dan of gelijk aan de
trekpopulatie; na de afsluiting is dat niet meer
het geval.
Het duidelijkst komt dit tot uiting bij de
Scholekster, Wulp, Kanoetstrandloper en
Bonte Strandloper, waarvan de winteraantallen
beduidend lager waren dan die van september.
Dit kan erop wijzen dat de voedselvoorraden
gedurende de trektijd uitgeput raakten. Een
aanwijzing temeer vindt men dienaangaande
in het aantal Scholeksters, Zilverplevieren.
Bontbekplevieren, Wulpen, Rosse Grutto's,
Tureluurs, Kanoetstrandlopers en Bonte
Strandlopers. Van deze soorten tezamen wa
ren er in september 1972 nog 20,3% overge
bleven van het totaal van augustus 1966, doch
in januari 1973 nog slechts 5,6% van het totaal
van januari 1967; of in getallen uitgedrukt: in
september waren er 6100 exemplaren van
deze soorten aanwezig, in januari 2250. Dit
verschijnsel doet zich niet voor bij de Steen
loper. Daar waren er 's winters juist veel meer
van dan in september. Deze vogel fourageert
echter vrijwel uitsluitend in aangespoelde
wieren en niet in het slik. Ook de Tureluur is
in dit opzicht een afwijkende soort: men zou
verwachten dat er 's winters slechts zeer kleir e
aantallen aanwezig zouden zijn, maar het
tegendeel bleek het geval. In januari 1973
werden er 190 geteld, in september 1972 260.
wat vergeleken met andere tellingen om
streeks dezelfde tijd toch geen extra laag
aantal is.
De zwemeenden hebben zich kunnen hand
haven dank zij het zoute milieu en de uitge
strekte ondiepe gebieden.
Na de afsluiting hebben de zeegrasweiden va,
Zostera marina zich uitgebreid, waarvan
Rotgans en Knobbelzwaan profiteerden. De
aantallen Rotganzen zijn dan ook op peil ge
bleven en de Knobbelzwaan heeft zich zelfs
zeer sterk uitgebreid. Duidelijk toegenomen,
dankzij het nu rustige, heldere water zijn:
Fuut, Dodaars, Aalscholver, Blauwe Reiger,
Brilduiker en Middelste Zaagbek. Vooral de
uitbreiding van de Fuut is zeer groot; in
januari 1967 82 exemplaren, in januari 1973
990 exemplaren, terwijl er in maart 3500
exemplaren werden waargenomen. Ook in di
voordelta vindt men zeer interessante ontwik
kelingen. Het meest opvallend zijn de grote
aantallen Zwarte Zee-eenden, tot 15 000
exemplaren. Verder vindt men er ook Futen,
Geoorde Futen, Toppereenden, Brilduikers,
Grote Zee-eenden, Eidereenden, Ijseenden t n
Middelste Zaagbekken. Zij zoeken hun voed: :l
in de ondiepe gedeelten voor de kust en op
vallend veel langs de randen van de vroeger
stroomgeulen.
De afsluiting van het Volkerak heeft tot ge
volg gehad dat het zoutgehalte en de getij
beweging toenamen. De soorten die zich vai
nature ophouden in brakwater-slikgebieden
zijn daar dan ook afgenomen. Dit geldt in ze
sterke mate voor de Wintertaling en Slobeen
en in mindere mate voor de Wilde Eend.
De Rotgans daarentegen, die vroeger vrijwe
niet voorkwam, is nu in behoorlijke aantallei
waargenomen.
De steltlopers met een voorkeur voor zoutw
tergebieden zoals Scholekster, Steenloper e
Kanoetstrandloper, zijn in aantal toegenome
Het is verleidelijk te veronderstellen dat een
deel van de vogels van de Grevelingen hier
naar toe is verhuisd. Ook de Bergeend ver
toont een aanzienlijke toename.
Sommige soorten met voorkeur voor brak
water zoals de Zilverplevier en de Rosse
Grutto zijn ondanks de verzilting toch toe
genomen; andere - Wulp, Tureluur, Bonte
Strandloper - zijn ongeveer gelijk gebleve:
Ook in dit gebied bleken de winteraantallei
van de Tureluur relatief erg hoog.
340