d' or de verwijderingstechnieken duur worden. B vendien werkt fosfor vaker beperkend op d algengroei dan stikstof, zodat ook uit dit o gpunt bezien de eliminatie van fosfor de v. )rkeur verdient. Daarbij komt nog dat in o pervlaktewater door microbiële processen z, vel N-fixatie als N-eliminatie optreedt. Bij h eerste proces wordt atmosferische stikstof o gezet in celstikstof, bijvoorbeeld eiwit, bij h tweede proces worden onder anaërobe o standigheden nitraten omgezet in gasvor- rr 3 N2 dat ontwijkt. Dit alles pleit er voor ji 3t de fosfor kunstmatig te gaan verwijderen. H ;r bestaan verschillende technieken voor, w arvan die door middel van flocculatie en p cipitatie met ijzer- of aluminiumzouten het n est bekend is. (Zie ook Bericht 61, a gustus 1972.) E zijn reeds interessante resultaten verkregen rr t het defosfateren van oppervlaktewateren. Z wordt sinds 1962 het inlaatwater van het d nkwaterspaarbekken 'de Grote Rug' bij C rdrecht gedefosfateerd. Het water in dit b kken is afkomstig uit het Wantij, een ver- fa iding tussen de Nieuwe Merwede en de B neden Merwede. Tijdens zijn verblijf van 100 d gen in het bekken wordt het water gedefos- f; eerd door toevoeging van 10 mg tweewaar- d j ijzer per liter. De verblijftijd is aanvankelijk, ir 1962, langer geweest, maar daarna vermin- d rd. Bij korte verblijftijden en daarmee hoge f< forbelastingen per m2, trad blauwalgenbloei 0 De grens voor de opbloei van blauwalgen t ;ek te liggen tussen 2,2 en 3,9 gram fosfor p r vierkante meter per jaar. Bij de huidige be- h ndeling komen maar weinig blauwalgen v or, tot een maximum van 10% van de totale t imassa en dan nog alleen in de nazomer. F oduktiecijfers van de 'Grote Rug' zijn helaas n g niet beschikbaar, maar het lijkt erop dat c primaire produktie in de zomer inderdaad fa perkt wordt door fosfaatgebrek. E n ander voorbeeld ontlenen we aan gege- v ns die door de N.V. Watermaatschappij 2 eland werden verstrekt aangaande de drink- v terspaarbekkens van het pompstation E aakman bij Terneuzen. Deze bekkens v rrden in de winter gevuld met uitslagwater v n polders, voedselrijk water. De bekkens v rtonen dan ook ieder jaar sterke opbloei v n algen. Door experimentele defosfatering v -rd het fosforgehalte sterk gereduceerd, tot C 12 mg P/I. Het chlorofylgehalte - een maat v or de algenbiomassa - nam sterk af, van middeld 150 mg per m3 tot gemiddeld r nder dan 50 mg/m3. De zichtdiepte nam fa' e, en het organisch gebonden stikstofgehalte r m af. Dit zijn allemaal aanwijzingen dat de f imaire produktie sterk verminderde. Blauwwieren waren in het gedefosfateerde water geheel afwezig, zulks in tegenstelling tot de toestand in een controlebekken, waarin het polderwater niet werd gedefosfateerd, en waarin de blauwalgen talrijk waren. Het derde voorbeeld wijkt af van de voor gaande. Door het Max Planck Institut für Limnologie in Plön (West-Duitsland), is een klein geëutrofieerd meer, de Grebiner See, gesaneerd. Dit meertje had een in de zomer zuurstofloos hypolimnion waardoor tijdens de stratificatieperiode veel bodemfosfaat werd gemobiliseerd. Men heeft dit meertje gesa neerd door het hypolimnion te beluchten en een benthoniet-suspensie en een aluminium sulfaat aan het water toe te voegen. De hypolimnionbeluchting hield in dat 5 m3 lucht per minuut in een beluchtingsketel op 12-15 m diepte werd geperst. Het zuurstofrijke water verliet door de zijkanten de ketel, terwijl de overtollige lucht door een slang naar de oppervlakte ontweek. Hierdoor werd bereikt dat de thermische stratificatie onaangetast bleef, terwijl het zuurstofgehalte in het hypo limnion steeg van 0 tot minimaal 2,8 mg O2/I. Tegelijkertijd met de hypolimnionbeluchting werden de benthoniet- en aluminiumsulfaat suspensies in het hypolimnion verspreid om de fosfor te binden en te doen bezinken. Deze maatregelen hebben onmiddellijk tot een spectaculaire verbetering van de waterkwaliteit geleid. De primaire produktie per dag werd ongeveer gehalveerd (zie fig. 7), de '1% van-het-oppvlaktelicht-grens' werd verlegd van 5,5 m naar 11,5 m, het minimum- zuurstofgehalte in het hypolimnion daalde tot 2,8 mg/l (het maximum lag op ongeveer 9) en de chlorofylconcentratie werd ten opzichte van 1971 gehalveerd, evenals de hoeveelheden van opgeloste en gesuspendeerde organische koolstof. Onderzoek in het Deltagebied Het oecologisch onderzoek van het water in het Deltagebied zal zich in de nabije toekomst sterk richten op de relatie tussen fosfaatbe lasting en primaire produktie. Op grond van het verrichte onderzoek wil men uiteindelijk een advies uitbrengen over de vraag hoe ver men moet gaan met de sanering, om in het toe komstige Zeeuwse Meer een goede waterkwa liteit te verkrijgen. De primaire produktie is niet de enige parameter die in beschouwing moet worden genomen, maar ook de met de pri maire produktie samenhangende parameters, zoals het chlorofylgehalte, het lichtklimaat in het water en de verdeling van het plankton in verticale en horizontale richting. Het is de be doeling in alle Deltabekkens dienaangaande 331

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 9